Rossana Bossaglia Bellezza hield halt. Het begon alweer te schemeren. Opnieuw een zinloze, want sportieve dag naamloos de geschiedenisboeken ingedrukt. Zoals oude mensen, de dingen die voorbijgaan werd ook de twenner Ton Lebbink er niet jonger op. Dit was niet echt wat hij van een louterende rondreis had verwacht. Het had meer weg van een spartaans uitje. Maar dan met 298 man minder dan tijdens het origineel en hoewel er geen sprake was van een slag om te leveren besloot de Noord-Amsterdammer Thermopylae voorlopig te mijden als de pest.
J.J.L. ten Kate’s motto: “Naar buiten, jongmensch,” hing hem na deze schier oneindige bergetappe mijlenver de keel uit. Ook Johnny van Doorn, dat a-modieuze wezen, gedrenkt in de pap der tijden, die voormalige Selfkicker, die op gammele hoofdstedelijke podia tijdens Happenings door vleesafval lag te rollen en zwaar brallend gedichten debiteerde, kon niet op zijn onverdeeld enthousiasme rekenen. Alle taferelen der Abruzzen, soms van een sublieme schoonheid tegenover ongekende landschappelijke ruwheid verwerden, naar mate de in zijn optiek nog altijd zinloze tocht, behept met zwaar onkomische extases. Misschien later, terug van deze rijptrip, dat het oprecht poëtische levensgevoel een weg zou weten te vinden richting zijn ook rijpende gedichtenbundel Commedia Italia.
Rossana keek om met een glimlach van oorring tot oorring. De latere krokettenbakker van de FeBo haalde de schouders niet begrijpend op. Ze waren, net als toen deze voetreis vlakbij Rome begon, in een soortgelijke omgeving. ‘Zoek de zeven verschillen,’ mompelde Ton Lebbink nog maar eens. Onderwijl hardgrondig zuchtend dat het een aard had.
‘Lieve Ton,’ zei Rossana met omfloerste stem. Hij kreeg er een brok van in de keel en aan de bovenzijde van de pantalon. Daar, waar de pijpen met een rits nagelvast bij elkander kwamen. ‘Dit zal je het idee geven dat we een potje stom bezig zijn geweest. Dat we onszelf hebben afgemat als twee groenlingen in de eindeloze natuur; kalm edoch saai alternatief voor het benauwende stadsleven. Nu nog, als je om je heen kijkt, zie je niks waarvan je denkt dat dit de eindbestemming is van onze wandelmars. Maar dat is schijn. Allemaal schijn.’ Ze lachte nog altijd die onweerstaanbare glimlach, die wel op haar rood gestifte lippen gebeeldhouwd leek.
‘Mwaah,’ reageerde hij.
‘Ga gerust even zitten. Dat heb je wel verdiend.’
Ze nam naast hem plaats. Sloeg de rechterarm om zijn schouders. Ze kuste hem. Toen pakte ze een klein zendertje uit de binnenzak van haar zwarte jekker. Een rood lichtje knipperde tot ze een schakelaartje over haalde. Het lampje werd nu groen als neon.
Vogels kwinkeleerden. Bosschages ruisten in de wind. Water kletterde bergafwaarts. Toen een diep gebrom en gegrom als van een leeuw met maagproblemen. Ton Lebbink keek onrustig om zich heen. Van boven een zoeklicht dat helderder werd naarmate een futuristische schotel zich aardwaarts bewoog en tot slot vlak voor hen in het lange gras belandde.
Rossana ging staan, gaf Ton Lebbink een hand en trok hem overeind. Een metalige plaat schoof uit het niet meer zo ongeïdentificeerde vliegende ding. Toen de plaat contact had met de aarde ging juist daarboven een luik open. Twee gespierde wezens zwaaiden ten teken dat Rossana en Ton naderbij moesten komen.
Het linker figuurtje zei: ‘roSenQatlh bItlhaQ, SoH. malujlaHbe'chugh bIHeghbej.’ (*)
‘Dat zijn Klingons,’ fluisterde Ton Lebbink die hardcore fan was van Star Trek en de taal beheerste als geen ander, tenzij een echte Klingon. ‘Tjeempie, wat een verrassing. En ik ben nog niet eens jarig. Nog lange niet. Nog lange niet. Wat een tof cadeau. Je raakt me tot het in diepst van mijn hart.’
Vooral die externe hersenkwab, dat luchtige op een klein zespakje gelijkende denkvormpje intrigeerde hem altijd al mateloos. Om tot deze ontmoeting te komen, daarvoor had hij desnoods een heel droog brood met nog drogere pindakaas opgevreten als dat onomkoombaar was. Een niet gedroomde droom was bij de laatste restjes daglicht uitgekomen. Waar en wanneer zou deze onverwachte pakjesavond sterven?
Ze waren nog niet ingestapt, op weg naar weer een (buitenaards) avontuur of de schuifdeur schoof dicht, de plaat werd automatisch naar binnen getrokken en Rossana en Ton zaten opgesloten. Een onderaards gerommel, een lichtflits en weg waren ze. Op weg naar …? Dag Abruzzen!
Maar waarom dagen wandelen over zwaar geaccidenteerd terrein als ze overal deze instap hadden kunnen maken? Het bleef een raar verhaal. Ton Lebbink kreeg een groen drankje met een glazen zuigbuis. Rossana boog zich over een plattegrond.
Als dit nog maar zou worden vervolgd. Het leken De Avonturen van Kapitein Rob wel. Met name die aflevering waarin professor Lupardi met zijn Japanse anti-karate assistent Yoto in 1951 het raadsel van Venus weet op te lossen.
Noot
(*) ‘Hi Rossana. Je bent mooi op tijd. Als jullie instappen kunnen we er vandoor.’
POLITIEK CORRECT
Ik ben de pinda van de rotspartij.
Ik ben de muis van de valpartij.
Ik ben de moeder van de zusterpartij.
Het enige lid van de splinterpartij.
Ik ben de muts van de steekpartij.
Ik ben de matras van de gooipartij.
Ik ben het parool van de trouwpartij.
Het bloed aan de paal van de zitpartij.
Ik ben het hek van de dampartij.
Ik ben de garde van de kloppartij.
Ik ben het kussen van de slooppartij.
De klap op de rug van de boerenpartij.
Ik ben de baby van de wolkpartij.
Ik ben verslaafd aan de vrijpartij.
Ik ben het wild van de waterpartij.
De luis in de pels van de vlooipartij.
Ik ga de kerk uit voor de zangpartij.
Ik ben de wekker van de inmaakpartij.
Ik ben het vonnis van de verjaarspartij.
Van de vlees noch van de vispartij.
Ik ben het huisje aan de vechtpartij.
Sta aan het roer van de jachtpartij.
Zit op de wip bij de neukpartij.
Ik ben voor de tegenpartij.
Gedicht
Ton Lebbink (op een goede dag plus twee)
Tekst
Peter Joore (19 mei 2022)
Fotografie
Beaty Czetö (3 maart 2011)