Aangesloten op de simultaanvertaler, zoals ze in die tijd liters goede Griekse rode wijn ook wel noemden, vroegen de ouwetjes Mirjam Schoot van God en Ton Lebbink figuurlijk de hemden van hun goddelijke lijven. Het was tropisch, dus dat kon medisch geen kwaad. Een enkel wolkje dat zich stoer maar onbeholpen voor de zon posteerde werd door Zephyros en de Club van Eeuwen lachend weggeblazen.
Ene Asclepius, een gewezen huisarts, vroeg wat de twee geliefden naar Thessaloniki had gevoerd. Daar was de rest ook reuze benieuwd naar en Mirjam en Ton vertelden van hun muzikale aspiraties, hun juist ontdekte punkmuziek en welk liefdesduet ze in gedachten hadden. Voormalig caféeigenaar Dionysus-Bacchus, een ver familielid van Vlaardinger Mat, schuifelde op een relatief drafje inwaarts en kwam zwaar puffend terug met een historische trekzak. Hij had les gehad op Muziekschool Apollo en op menig feest klonk zijn aanstekelijk klankenpatroon. Een enkele keer liet hij ook zijn kunsten horen op begrafenissen, maar enkel als iemand oud was geworden en het verdriet wat minder. Hij was de man van de vlotte klanken en zulks gaf geen pas bij groot leed.
Dionysos-Bacchus stelde voor om gedrieën een stukje punk te spelen. Hij leerde nog altijd snel en drie akkoorden, daar draaide hij zijn gerimpelde handen niet voor om. Onderwijl sjouwde de knappe oberknaap in delen een drumstel naar buiten. Het zweet parelde op zijn brede voorhoofd, maar hij lachte ongegeneerd en werkelijk blij. Daar zat geen greintje politiek toneelspel bij. Een knap meisje dat veel van hem, de ober, weg had droeg een basversterker en stak de stekker in het stopcontact. Het feest kon nu zo beginnen. Het meisje bleek na navraag de losgeknipte Siamese tweelingzus. Dat losknippen had Asclepius nog gedaan met een heggenschaar. Omdat ze geen heg hadden daar, lag die al enige tijd nieuw in de verpakking en werd steriel genoeg geacht voor zo’n kleine knipbeurt. Toen had je nog geen wereldwijde smetvrees en inenten betekende enkel nog het in een pand bevestigen van een loot op een boom, die daarop vervolgens vastgroeide. Dat losknippen was trouwens al op dag twee na de geboorte noodzakelijk gebleken omdat de twee met de monden aan elkaar zaten en voeden aldus onmogelijk. Sondevoeding via de neus had je toen nog niet. ‘Eenmaal los kakelden die twee er maar wat op los,’ zei ene Pallas Athena, die ook nu nog een atelier bestierde en af en toe een kunstig schilderwerkje op haar ezel toverde, dat meest rap werd verkocht.
Dionysos-Bacchus, een getraind luisteraar, pakte de trekzak en speelde in werkelijk zeer hoog tempo een vrolijke melodie. Mirjam pakte haar bas en plukte direct in de vijfde versnelling mee. Ton nam de drumsticks en roffelde er in hetzelfde tempo enigszins amechtig achteraan. Dat was de schuld van de Zware Weduwe. De oude baas, zonder ketelpak, speelde een Griekse variant van de My Way van Sid Vicious van de Sex Pistols die op zijn beurt Frank Sinatra persifleerde. Het terras explodeerde. Vooral toen Mirjam, na het woordelijk door Nounou Koespoeri enigszins vals gedragen intro, met geoefende vinger over haar frets gleed hield niemand het meer kalm. Als één man stonden alle besjes en knarren op. Ze zochten en vonden hun eigen “pit” en zwaaiden met hun toupets en kale knikkers dat het een aard had. Vanaf de drukke straat veel getoeter en Helleense kreten, die niemand hoorde vanwege het hoog volume dat de honderd overschreed. Slecht voor het gehoor was dit enkel voor Mirjam, Ton en de ex-Siamese tweeling; de rest was nagenoeg al stokdoof.
Na dit nummer klonk achtereenvolgens The Stranglers (No More Heroes), The Dead Kennedys met Too drunk to Fuck en een krankzinnige maar nog altijd hartverscheurende versie van Heintje’s Mamma. Toen was het hoognodig pauze, want Dionysos-Bacchus kreeg last van hartritmestoornissen en de rest was gewoon moe. De tweeling liep zich de Benen van Marathon, gelijk hun oudoom en soldaat Pheidippides in 490 voor Christus de route bepaalde en en passent de eerste versie ervan won bij gebrek aan meerder deelnemers, en voorzagen alle tafels wederom van liters rode wijn, meters stokbrood, kilo’s Stifado en voor elke een glaasje ouzo. De Griekse anijsdrank was nogal sterk en zou bij stevige en ongecontroleerde nuttiging niet lang op zich laten als spelbederver. Het gesmak en gesmek nam een aanvang. Hier ging voor even een gebit in een glaasje water of werd ingerold in een zakdoek met groenige gebruikssporen, daar zette iemand een toeter aan het oor.
Tegen middernacht geeuwde Irma een vervaarlijke geeuw die haar kaak op slot zette. Gelukkig wist dokter Asclepius ook hier praktische raad en voegde daad daar in een vliegensvlugge handomdraai aan toe. Iets na twaalf torenklokslagen vertrokken de eerste ouwetjes. Niet om het bed op te gaan begon voor de nog altijd vieve Eos de tijd om de nieuwe dag in te leiden. Haar boezemvriendin Hestia, die naast haar woonde en dientengevolge tevens haar buurvrouw was, had de taak huis en haard aan kant te maken aleer haar kroost aan een nieuwe dag begon. Nadat Ton en Mirjam alle instrumentarium naar binnen had gebracht en er ruimsgodens afscheid was genomen zagen ze dat de tweeling evenzovele hangmatten in de heg-loze tuin hadden opgehangen. Hierin was het lastig liefde bedrijven voor anderen dan Henri Charrière of Papillon, maar een boerennacht op zijn tijd kon geen kwaad als het om de gezichtshuid ging. Straks was het weer dag. En dan …
SCHEURTJE
In het holst van de dag
De dag druilerig begon de nacht huilerig
Gedicht
Ton Lebbink (Café Helmers = Thuis 2.0, Amsterdam, 2001)
Tekst
Peter Joore (Redactielokaal, Vlaardingen, 1 december 2022)
Fotografie
Beaty Czetö (Café Helmers, Amsterdam, 3 maart 2011)