Ze lagen elkaar als bezetenen te liefhebben in dat parkje met havenzicht. Maar welk getijde ook (*), al waren de Middellandse en aanpalende Egeïsche Zee daar laks in, er werd geen tel aandacht aan het panoramische uitzicht besteed. Zij keken in elkanders ogen en waar al niet meer. Ton Lebbink en Mirjam de Schoot van God dartelden erop los als Kakopo Sirocco’s. Met dien verstande dat Ton Lebbink niet zozeer verstijfde van schrik. Gelukkig of niet stond de voortplantingsdrang bij Mirjam op een laag pitje. Hun prille geluk zou direct zijn gestagneerd.
Hij kon niet langer nadenken. Zij moest tijd winnen. Hun ongetekende contract voor het leven lag in handen van Zeus. Dat werd helder en luid vanuit Athene noordwaarts gedonderd en gebliksemd. Maar het ware document was deze spontane hartverbintenis. Daar kwam geen, papier of een notaris aan te pas.
Liggend in het bedauwde gras lazen zij elkaars ziel en amorfe aanpalende zielenroerselen. Mirjam in haar nu gescheurde kleding had de pantalon van Ton ook niet onbetuigd gelaten; de rits hing er kansloos bij. Zij beminden als Abelardo en Eloïsa, likten als Romeo en Julia, kregen orgasmes als Tony en Maria. Ze verkenden beider torso’s van top tot teen met tong en been om later in de ongeschreven tijd op eerder genoten plekken terug te komen. Van paniek geen sprake; alles kon, alles mocht in dit wetteloze spel.
Dat de politie, normaal een kudde geüniformeerde strenge fatsoensrakkers, geen ingrepen deed, was geheel en al te danken aan de brand die nacht die woedde op de Boog van Galerius. Die stenen verticale curve ter ere van en historische nagedachtenis aan keizer Galerius en zijn triomf op de Perzen. Die nacht gingen het hippodroom, het praalgraf en het bijbehorende paleis in vlammen op doordat de allereerste punkers, waaronder een Zwitserse deugniet, bovenop een uiteindelijk uit de hand gelopen kaasfondue uit het vuistje hielden. Drank, drugs en kaasfondue op triomfbogen werd binnen enige maanden bij Wet verboden; in alle landen wereldwijd.
Het deerde Mirjam en Ton van geen kanten. De dichter aan de voet zijner poëtische roeping kampte vanaf zijn vroegste jaren met een lactotische kaasallergie en Mirjam kreeg, bij de geur alleen al, anti-peristaltische bewegingen die haar noopten sokken en kousen maximaal een half etmaal te dragen alvorens de wasmachine er bezit van nam.
Ze hadden veel besproken tussen alle gevoos en gespetter door. Een enkele keer mompelde een van de twee iets als een leeftijd gerelateerde opmerking. Maar hoe oud of jong beide hartgenoten waren? Het deed er niet toe. Liefde was leeftijdloos. Altijd al geweest.
Zo goed als dit mogelijk was kleedden zij zich tegen het ochtendgloren weer aan. Het voordeel van punk zijn liet zich nu gelden, want met behulp van menig veiligheidsspeld zag de kledij ervan op een afstand haast als nieuw uit. Als ze niet zo naar de lucht van pas gemaaid gras hadden gegeurd zou er geen haan naar hebben gekraaid noch een speurhond er de specialistisch getrainde neus voor hebben opgetrokken. Ze droegen beide zwart van top tot teen. In Griekenland normaal een outfit voor alleen oude overrijpe weduwen; die duistere kleur van een kolenkit, zo git. Bij Mirjam en Ton stond het voor verbondenheid tot in de dood. Althans, dat die er pas na enige decennia op zou volgen. Al te vroeg uit het leven geplukt is als onrijp fruit van de levensboom verwijderen een zonde als de Zonde zelf.
Eenmaal de stad weer volop leven zat, strompelde, vanwege enthousiast en frequent en mateloos opgerekte lichaamsopeningen, het gehavend duaal muzikantencollectief richting uitnodigend terras. Ze hadden honger als leeuwen en dorst gelijk bultruggen. Het kroegje dat open was bezat een klantenbestand dat de overwinning van Pyrrhus op de Spartanen nog van dichtbij moet hebben meegemaakt. Er was er eentje met een gezicht waarin groeven zo diep dat de Marianentrog hierbij een sleufje leek. Voor wie op zoek was naar een oudere vrouw of man; welk een ruim aanbod voor de onder gestofte geilaard op leeftijd. Ze kakelden door elkaar heen alsof ze elkaars verhalen al honderden jaren kenden en luisteren als empathisch werkwoord niet langer van belang. Toen de twee jongelieden had terras op liepen zweeg iedereen als het graf waarvan ze stuk voor stuk niet ver verwijderd waren. ‘Nieuw grut,’ gonsde het trillend door de massa.
Gelukkig was de bediening moderner van aard. Een Griekse Adonis met gespierd lichaam bracht de schaaltjes Tzatziki, Stifado en Keftedes, alsmede een rafelig gesneden stokbrood. Hun glazen gevuld met goudkleurige koele wijn sterkten zij zienderogen aan. Alle energieverlies tenietgedaan boog de Griekse Ouderenbond Afdeling Thessaloniki (GOAT) zich al kakelend en mekkerend over het nu zienderogen montere liefdespaar.
(*) Het enige getijde dat later in het zwarte aantekenboekje met een dito gekleurde en meest gegeten pen ter wereld door Ton Lebbink werd genoteerd die nacht, bleek afkomstig van de talloze orgasmes van Mirjam. Piraeus 83. Plus 10.
SCHEURTJE
Je zal toch een zich slecht voelende straathond zijn
een slechtziende blindengeleidehond
een slecht ter been zijnde jachthond
een slechthorende waakhond
een slecht ruikende windhond
Ja zal toch door je hond worden afgeblaft
Gedicht
Ton Lebbink (Café Helmers = Thuis 2.0, Amsterdam, 2001)
Tekst
Peter Joore (Redactielokaal, Vlaardingen, 24 november 2022)
Fotografie
Beaty Czetö (Café Helmers, Amsterdam, 3 maart 2011)