Peloponnesia ging voorzichtig voor. Je wist het maar nooit helemaal met de vreemde stuurmanskunst van Hasj Adriaan en Hasj Olivier. Die literaire voorgangers van wat Hasj Bassie en Hasj Adriaan nooit zouden bereiken: een Rolls Royce en daarmee de monumentale trap op crossen van bijvoorbeeld een logeerinstituut als het Vlaardingse Delta Hotel. Of, zoals in dit geval, van een muzieksalon in Griekenland.
We schreven het vorige week al: “Wat er zich toen allemaal ontvouwde aan zowel net- als trommelvlies tartte iedere verbeelding.” Nu dan de broeierige uitleg.
Er gaat weinig boven vernieuwende muziek. De geschiedenis leert ons dat creatieve muzikanten almaar andere ritmes en maatsoorten combineren. Voeg daaraan toe wisselende tellingen en hier een mineur waar daarvoor majeur de boventoon voerde en je hebt oude klanken in geheel nieuwe jasjes.
Nieuwe muziek komt met de regelmaat van globaal een decennium op ons af. Dat is een mooie periode en geeft iedere liefhebber de tijd zich in te graven in alle varianten die mogelijk zijn binnen dit luisterrijke kader.
In het Thessaloonse odeon hoorde Ton Lebbink een muur van snelle korte klanken. Toch telde hij maar drie akkoorden per nummer; geen mooie zoetgevooisde riffjes en melodielijnen, maar van hakketak naar hakketak en elk nummer hooguit een drietal minuten. Het was verfrissend. Het was oorverdovend.
De tekst, hoe vreemd klonk hem dat in trillende oorschelpen, was Engels. Grieken zijn geen talenwonders en als er al een mondje buiten de deur wordt gesproken is het vaak Latijn. Anno 2022 ook al een oude en schier (net als vele groenten) vergeten taal. Het muzikaal orale deel handelde over de maatschappij en dat daar geen donder van deugde. Het sloeg spijkers op koppen over (te veel) macht en (te) machtige bestuurders en dat die niet deugden. Het ging over werk en dat dat er niet was. Het was een tijdsbeeld dat zich in later tijden nog talloze malen zou herhalen.
Gezegd: het was een mooie avond. Ton Lebbink stortte zich aanvankelijk met groots plezier op de erotiserende bevalligheid van Peloponnesia, maar naarmate de ene band de andere in hetzelfde hoge tempo opvolgde, keerde zijn seksuele aandacht hem richting podium. Daar een vaderlands […] kwartetje stoere meiden die er mochten zijn bovendien. Ondanks hun zweet doortrokken kledij en piekende zeiknatte haarbossen. De blonde bassiste was het openbaar gluren nog het meeste waard. Zij, die veelal via de E-snaar (Max) Verstappiaanse hartritmevarianten uit de speakers dwong, maakte indruk dat het een indruk was die moeilijk viel te evenaren. Bovendien leek ze als twee druppels ouzo op Blondie. Ton Lebbink dacht (de ontluikende dichter die hij was eigen): ‘Als ze verkouden is kan ze altijd nog zingen van: “De nies, de nies.” Misschien ga ik dat morgen voor haar schrijven.
Pauze.
Het Hollands kwartet zou pauzeren en na de thee met rumbonen en een scheutje ouzo nog een set ten beste geven. Ton Lebbink dronk, na veel gedrang bij de buitenbar, om-en-om met Peloponnesia uit een fles niet onaardige rode boerenlandwijn uit een vergeten Griekse streek. Er zou vast geen herpes van komen en anders zag Ton Lebbink het allemaal wel. Peloponnesia leek hem het properste meisje op aard.
Na de pauze.
Op de uiterst gespannen snaren speelde de bassiste de ene riff na de andere. Het denderde in het odeon en het donderde in het Amsterdamse drumhoofd van ooit. Hij wilde het podium opklimmen, maar werd door twee gespierde Griekse ondergoden pardoes van het toneel geflikkerd. Met een boogje belande hij weer in de zaal. Vlak naast de nu stuurs kijkende Peloponnesia. Die liefde leek op voorhand bekoeld. Nog altijd was het weer goddelijk en een nachtje tukken in het park aan de havenkant? Daarvan was nog niemand doodgegaan op een enkel mes gevecht na.
‘Er zijn regels in dit muzikaal salon,’ tetterde Peloponnesia in zijn rechteroor en ging er op hoge poten vandoor. ‘Regels zijn voor idioten,’ riep de latere portier van Paradiso nog, maar zijn woorden gingen verloren in het algeheel pandemonium van uitgelaten punkreservisten; zij die spoedig een eigen band met dezelfde muzikale soort ten gehore zouden brengen met hier een coupe kukeleku en daar een onveiligheidsspeld. De kleding? Onveranderd stuk.
Na afloop.
Het podium was leeggehaald. De muzikanten verdwenen. Het publiek richting stad. Ton Lebbink zette zich neder op de monumentale trap waarvan een paar treden beschadigd waren. Wat nu te doen? Peloponnesia kon hij wel uit zijn hoofd zetten. Daarbij wist hij niet waar ze woonde en was Thessaloniki best een grote stad.
Het zitten op de trap had hem in het vaak tochtige (als een koe) Amsterdam geheid een fikse verkoudheid opgeleverd, maar een bed (warm of koud) was immer nabij. Hij voelde zich een beetje een domme pias die zijn oude jurk had weggegooid alvorens zich een nieuwe Dior had aangediend. Hij draaide een Zware van de Weduwe: hét medicijn tegen alle kwalen.
Na, na afloop en: Waar is ze (de bassiste)?
Uitgerookt slenterde hij om het odeoneske gebouw richting havenkant. Hij dacht aan niets en aan alles tegelijk. De opwindende avond met een nieuw soort muziek en een bassiste die hem om beurten en soms tegelijk in vuur en vlam zette. Het was een avond waartegen die van Gerard Reve met alle spruitjeslucht en gezin-technische jaren vijftig zompigheid maar bleekjes afstak. Op een bankje met nachtelijk uitzicht op het zwarte niets zat een vrouw met halflang blond haar. Ton Lebbink zag haar gloeiende sigarettenaskegeltje. Naast haar iets wat weg had van een flight case. Ze rookte laffe en smaakloze filtersigaretten, maar genoot van het zomerse zwoele. Ton Lebbink, nu steviger doorstappend op zijn stoute schoenen, liep op een draf naar dit publiek zitelement en zei: ‘Ben jij het? Ja, verdomd. Je bent het!’ Zij keek naar hem op met hemelse ogen die zwart van mascara het liefste vuur uitspuugden dat hij ooit had gezien. ‘Hoi,’ zei ze, ‘ik ben Mirjam de Schoot van God.
‘Oh, en nog van adel ook,’ hakkelde Ton Lebbink verlegen.
‘Ik zag je wel van het podium afgegooid worden zojuist tijdens ons optreden en dacht: “Die zie ik misschien nog wel. Dat Hollandse Godje. En hier ben je. Levend en wel. Lekker ding van me.’
‘Hoe wist je dat ik Hollander zou zijn?’
‘Dat zag ik aan het pakje Zware van de Weduwe in je borstzakje.’
‘De kans bestaat dat ik je nooit meer terugzie,’ zei Ton Lebbink. ‘Daarom moest ik je aanspreken in dit Helleense park. Kansen zijn er om te benutten. Niet om weg te gooien. Dat heet misschien een drogreden, maar het is er wel een van een overkokend hart en meer vlinders in mijn buik dan je op een mooie zomerdag in een buitenmaatse Buddleja davidii zult aantreffen.’
De avond werd snel nacht. Mirjam en Ton vertelden elkaar van hun leven en hun wensen. Het duurde enige uren alvorens een eerste verstolen kusje beider lippen trillend uitwisselden. Ten slotte, ook aan nachten - hoe mooi en bijzonder ook - komt een eind. Achter hun rug verscheen de zon, terug van een rondje aarde, en in gedachten banjerden zij de wereld rond. Hier een stevige vrijpartij, daar een gezamenlijk optreden waarin punk centraal. Mirjam op de hartverscheurende bas en Ton ritmisch pompend vanachter zijn drums of ketels.
Alles kon vanaf die dag. Nooit zouden zij elkaar nog platonisch loslaten. In de praktijk een ander verhaal, want een bassiste en een drummer staan toch altijd een klein stukje van elkaar. Hoe zeer de muziek ook beider bindt.
Ja, alles kon. Dat zou met ingang van het huidige nu van toen zelfs in het Thessaloniki van Zeus en kompanen zijn en verder waar hun ideeën en verliefdheden hen brengen zou.
MISSING LINK
Fred, ik heb een robleem.
Er is een gl s w dk ver mijn t etsenb rd gev llen.
De letters en d en het niet meer.
Het is pv llend h e v k de de en de v rk mt.
ls je bijv rbeeld erh fdm n schrijft.
Het ntbreken v n de is m kkelijk p te l ssen.
D r de nul te gebruiken.
De letter k mt in het BC v r de B.
De ndere chter de .
Het is m r goed d t de letter e het n g d et.
nders h d ik helem l met de geb kken eren gezeten.
T n
Gedicht
T n Lebbink (C fé Helmers = Thuis 2.0, msterd m, 2001)
Tekst
eter J re (Red ctiel k l, Vl rdingen, 3 n vember 2022)
F t gr fie
Be ty Czet (C fé Helmers, msterd m, 3 m rt 2011)