In Café Helmers werd het stilaan wat rustiger. Klanten gingen huiswaarts; de dag zat er zo goed als op. Ton Lebbink bestelde nog een anderhalfje, zich ietwat onverantwoord voorbereidend op zijn gebruikelijke Exodus met dienster Caroline die glazen stond te spoelen, asbakken leeg kiepte en bonnetjes afrekende.
De dag ging op slot; de nacht stond wagenwijd open. Toch maakten slechts weinige stappers en andere kroegtijgers gebruik van dit stilste tijdstip van het etmaal om nog eens flink uit te halen. Een linkse rakker zwalkte, met zijn bok aan een touwtje, op sandalen willekeurige kanten op waarvan er ongetwijfeld één de goede was. De punten van zijn geitenharensokken in schril contrast met het zwoele zomerse. Hij was duidelijk te lang blijven hangen. Net als zijn met eigeel besmeurde baard.
‘Gaan we zo onze liefde opsouperen?’ vroeg de dichter. Hij wilde wat grover uit de mond komen, maar wist dat dit averechts werkte op de wellustige zijde van zijn muze. Het n-woord kwam in haar nabijheid nooit over zijn lippen. Anders ook zelden, omdat het moederlijk deel van zijn opvoeding hem hier al vroeg voor had gewaarschuwd. ‘Dat vinden vrouwen niet fijn en beledigend bovendien,’ had ze gezegd. Dat wist de toen-nog-al-dan-niet portier van Paradiso zich nog haarfijn te herinneren.
‘Vergeet de liefde nimmer,’ zong Caroline net aan hoorbaar als persoonlijk arbeidsvitamientje. De romantiek viert 24/7 hoogtij als je er aandacht aan besteedt. Tussen de dienster en de dichter was er vanaf minuut één passionele liefde geweest. Daar kwam geen mens tussen. En om dit te staven en voor eeuwig vast te leggen schreef Ton Lebbink er regelmatig een liefdevol gedichtje over.
NATTIGHEID
onze planeet bestaat voor 70% uit water.
de mens eveneens.
dus moet het universum 70% water bevatten.
de oerknal eveneens.
Tekst
Peter Joore
Fotografie
Beaty Czetö
Gedicht
Ton Lebbink