Rijptrip nummer zoveel

Ton Lebbink: ‘Kruispunt Bordeaux’

Ton Lebbink: ‘Kruispunt Bordeaux’

BORDEAUX/HENDAYE/IRUN/SAN SEBASTIAN/BILB(A)O/TORRELAVEGA - Daar zat hij dan. Moederziel alleen in de hoofdstad van misschien wel de meest bekend wijn van Frankrijk. Bordeaux had zo charmante kanten en korte lijnen naar de kust en aanpalend strand. Maar een echt strandtype was Ton Lebbink niet. Nooit geweest ook. Zand? In de kattenbak ermee of omsmelten tot glas. Tussen je tenen, in je haar of om het even welke lichaamsopening; dat gaf geen pas. Het kietelde en voelde vies aan. Was naar zijn idee onhygiënisch bovendien.

Hij banjerde een week dwars door de stad alle tot roospunten waren aangedaan en ook  hartjesroos geen geheimen meer bezat. Hij bezocht een voetbalwedstrijd van de lokale voetbalclub FC Girondins de Bordeaux die er tegen aardsrivaal Toulouse FC speelde en dat jaar een eervolle tweede plaats behaalde in de Ligue 1. Op twee punten van FC Nantes werd dat seizoen een plek voor de Jaarbeursstedenbeker afgedwongen. Gezeten op de tribune kreeg hij zijn eerste idee voor het latere op muziek gezette gedicht Voetbalknieën dat zelfs, redelijk uniek voor een poëtisch staaltje taalkrachtpatserij, begin jaren tachtig (Bedankt, Jaap Scholten!) een weekje in de Hitparade bivakkeerde.

Maar verder? Bordeaux bleek een stad zoals er vele waren. Hopen mensen, onnoemelijk veel straten en pleinen met nog meer woningen waarin de meeste mensen droog zaten als het regende en de winter doorkwamen als de vorst neerdaalde. Het haalde het niet bij zijn Amsterdam. Hoe slecht het Nederlandse weer vaak ook was, het had meer cachet en vier seizoenen met een geheel eigen karakter. Soms had je dat kwartetje jaargetijden zelfs op één en dezelfde dag. Kwam daar maar eens om in één van de warmste steden van Frankrijk. Ook hier een eervolle tweede plek. Nice bleef ze op jaarbasis altijd een paar graden vóór.

Op een van zijn banjertochten liep hij het station binnen. Op het grote bord stonden, naast Franse steden, ook Spaanse stadsnamen als San Sebastian. Hij kocht er een kaartje voor de dag erop en vertrok een etmaal later einde ochtend naar het zuiden. Een afstandje van niks. Wel te ver om te lopen of je moest een IJzeren Man zijn, die ook van zwemmen en fietsen hield. Bij Hendaye werd iedereen in marstempo uit de trein gecommandeerd. De rails waren door de ETA of Euskadi Ta Askatasuna (Baskisch vaderland en vrijheid, red.) opgeblazen en het spoor geleek meer op spaghetti dan op twee rechte staven die dwars op stevige houten  bielzen waren gemonteerd. Inclusief liters tomatensaus van de reizigers die het niet hadden gehaald. Wandelend ging hij, na over een brug te zijn gegaan en strenge controle te hebben ondervonden van grijpgrage mannen met een snor, die in het groen met zwart plastic pet, waarvan de voorrand haaks overeind stond, Spanje binnen. Een dictatoriaal bestuurd land waar ene Franco met harde hand de scepter zwaaide. In Irun, de Spaanse zijde van Hendaye, geen spoor van een trein. Hij kocht er wel een kaartje voor de bus, die langs de noordkust tot Oviedo en Gijón reed alles en iedereen vervoerde die er maar lust in had en  vooral geen haast in het pakket of hoog in het vaandel had.

Ingeklemd tussen kloeke moekes met tot de rand gevulde boodschappentassen, manden  waarin kippen en een oneindige trits jankende kinderen, trutte de bus, waarvan de ramen  rammelden in de wind en de versnellingsbak van oudheid, westwaarts. Het werd een  angstaanjagende tocht over hooggelegen zandpaden met uitzicht op de bodem van de Golf  van Biskaje. Omdat vrijwel iedereen rookte, deed Ton Lebbink daar vrolijk aan mee. De  chauffeur moet zich in het Londen van Charles Dickens hebben gewaand met al die  mistflarden op nicotinebasis.

Na enige uren doemde Bilbao op. Lokaal bekend onder de naam Bilbo had deze zwaar vervuilde industriestad totaal niets met Tolkien zijn Lord of the Rings van doen. Het was er levendig en iedereen leek op straat zijn of haar tijd vol te maken. Aan een pleintje, waarop ook aangestampt zand, maakte de bus een tussen de middag-stop voor een restaurant. Daar bestelde Ton Lebbink, onwetend van wat hem te wachten stond, een schaaltje bloedworst die op zwarte turf geleek en een schoteltje pens dat zelfs een bloedhond tot culinair protest aan zou zetten. Hij at van beide Baskische lekkernijen, die voornamelijk door Basken als lekkernij werden beschouwd, ternauwernood één hapje en vulde zijn ingewanden noodgedwongen en aanvankelijk kokhalzend met oud stokbrood en goedkope ranzige rode wijn. Het kostte een grijpstuiver en daar smaakte het dan ook naar. ‘Relación calidad-precio,’ mompelde hij zijn eerste woorden Castiliaans.

Na drie kwartier stapten de niet in Bilb(a)o woon- of werkachtige reizigers weer in de aftandse bus en verder ging het via de frisse verademing Santander naar het kleinere en even grauwe als Bilbao fabrieksstadje Torrelavega. Hier maakte hij de bewuste keus uit te stappen. Doorrijden naar Asturias was de andere optie. Wagenziekte, verveling en een doorgerookt corpus, brachten hem deze beslissing. In Torrelavega wederom grijze huizen, de bouwkundig fraaie fabriek van Solvay en de eerste druppels regen sinds de maanden dat zijn rijptrip inmiddels duurde. In het hart van de stad stapte hij na een kort sprintje een droge kroeg binnen. Hier een lawaai van jewelste. Alle Spanjaarden schreeuwden door elkaar naar elkaar. Hier en daar een opstootje en toen hij er bij de barvrouw naar vroeg ging de verbale oorlog slechts over voetbal, vrouwen en het weer (dat trouwens vrijwel altijd nat van de  regen was, net als de vrouwen, maar die om een geheel andere reden).

Hij kreeg er aanspraak aan de barvrouw die hem voor luttele peseta’s een kamer aansmeerde zonder uitzicht. Hij vond het best en zij bleek van zijn leeftijd en een gezellige stadsmuis bovendien die hem de dag erop, haar vrije zondag, best Torrelavega wilde laten zien. Haar naam was Maria. Net als die van haar oma, maar die lag te bed. Het ouwetje had juist een tijdelijke afsluiting van een bloedvat in de hersenen gekregen en stond voorlopig niet alleen buitenspel, maar ook aan de zijlijn van dit populaire voetbalcafé. Zij zelve, Maria jr. (haar moeder heette namelijk Ana, red.), had er, feestneus als ze was en gezegend met een ongeëvenaard gevoel voor platte zowel als diepgaande humor, een drankje aan gewijd dat ze Tia Maria noemde en dat lekker verkocht bovendien. Verder speelde zij gitaar zoals de latere Spaanse held Paco de Lucia in zijn hoogtijdagen, zong als een kanarie vlak voor de toxische gassen hem of haar te veel werden, en vond reizen het mooiste op aarde. Ze werden snel vrienden en trokken er iedere zondag op uit. Veelal met de auto van pa. Maria was wat we vandaag-de-dag een feministe of een kut met een lul zouden noemen en had niet alleen een rijbewijs, maar ook een goed oriëntatie-vermogen en een fijnbesnaard gevoel voor mooie plaatsen.

Ze reden naar Las Cuevas de Altamira en het bijna aangrenzende dorpje Santillana del Mar.  Aten er stoofpot en deelden hun eerste kus. Rozig van genoten rode wijn en van prille liefde  reden ze kalmpjes, maar inwendig hitsig als veulens, terug naar haar familiecafé annex  restaurant annex kamerverhuur om er de vleselijke kant van hun samenzijn mee te  bezegelen. Het ontaarde vrijwel direct in een stevig samenzijn dat het einde van hun tijden  leek te gaan halen.

Tijdens één van zijn ontbijten, het liep al tegen het eind van 1964, schreef Ton Lebbink, door één specifiek onderdeel enthousiast geworden, een gedicht dat later nog op één van zijn twee elpees zou verschijnen. De tweede om precies te zijn. Het kwam op kant 1, nummer 3 en heette:

HET EI (1:35)
(Hongerwinter, 1982) 

Het ei,
maar dan gekookt.
Men onderscheidt twee soorten:
hard en zacht.

Een hard ei vind ik te zelfverzekerd, te compact, te droog.
Een hard ei, nou alla, in de sla dan maar.
Nee, een zacht ei, dat is je ware.
Zo’n wit ei, een batterij-ei,
dat je na drie minuten koken al de kouwe waterstraal laat voelen;
schrikken, noemen ze dat.
Ja, de kouwe waterstraal.
Met voor je, op de broodplank, in de keuken, een sneetje Amerikaan.
Dat wittebrood, met die schuine, knapperige korsten.

Amerikaan!
Weg, met dat onsmakelijk ogende volkorenbrood,
deze volks verlakkende gezondheidsmanie.
Eet ongezond, want wit moet het zijn.
Een wit sneetje Amerikaan met een zacht ei!

Eet ei met kerst!

En als je ’t niet lust dan zet je ‘m maar zestig voet van je af, dan krijg je een vette harses.
En als je ’t niet lust dan zet je ‘m maar zestig voet van je af, dan krijg je een vette harses.
En als je ’t niet lust dan zet je ‘m maar zestig voet van je af, dan krijg je een vette harses.
En als je ’t niet lust dan zet je ‘m maar zestig voet van je af, dan krijg je een vette harses.
En als je ’t niet lust dan zet je ‘m maar zestig voet van je af, dan krijg je een vette harses.
En als je ’t niet lust dan zet je ‘m maar zestig voet van je af, dan krijg je een vette harses!

Liedtekst gedicht
Ton Lebbink

Tekst Rijptrip
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

22-11-2023