‘Het is het lot van alle alcoholhoudende drank om te worden binnen gekapt door mannen met buiken en vrouwen wier huwelijk meer iets weg heeft van het bijvoeglijke gruwelijk. Hun levens leeg drinken zij de hoop binnenwaarts. Alsof een paar uur vloeibare verlichting het leven voor altijd zin geeft, nemen deze twee specimen van het menselijke ras een zeurende koppijn voor lief.’
Aan het woord was de ex-filmjournalist die voor zijn doen openhartig was. ‘Ik geloof dat ik zo rond mijn dertigste pas de eerste slok priklimonade voor volwassenen binnenkreeg. Niet geheel bedoeld, een ervaring alsof je aan het zwemmen bent en plots een guts zout water binnenkrijgt, geen prettige zee-smaak.’
Ton Lebbink, het oude baasje in ketelpak, de handelsreiziger uit de Achterhoek en dominee Douwe Dogma grimlachten vol medeleven. Ieder had zo zijn promillistische ontmaagding meegemaakt. De een wat vrijwilliger dan de ander zaten ze die dag als ervaringsdeskundigen bijeen op het terras. Dat was op zich bijzonder, want hun gezamenlijke leventje speelde zich meest binnen de poorten van Café Helmers af; los van het weertype.
De handelsreiziger verklaarde de ex-filmjournalist smalend voor gek. Bij hem waren bierdrinken en de tiet van moeder of die van buurvrouw Jansink als met de paplepel ingegoten. Het oude baasje in ketelpak bestelde nog een vijftal consumpties die dienster Caroline even later kwam brengen.
Een jonge vreugdevolle aanwinst voor het oog liet blijken dat zij lust had; eerst in een drankje (Tequila met twee ijsklontjes) en wellicht daarop in een iets oudere man met ervaring. Eentje die de immatura ejaculation voor eeuwig tot persoonlijke geschiedenis had gebombardeerd, want van drieminutenseks daarvan had zij de buik meer dan vol.
Ongevraagd maar zeker niet ongewenst nam zij bij de Vijf van het Bier en Andere Dranken plaats aan het tafeltje in de zon. Hiermede was de laatste plek ook gevuld. Wulps keek zij de hoekige kring, dit dranklustige pentagon, persoon-voor-persoon aan. Binnen zette Caroline het gas uit alvorens zij begon te koken. Flirten? Prima! Maar nimmer als háár Ton Lebbink in het spel was. Op zulke momenten schoot haar normaal aardbeving bestendige karakter dusdanig vuur dat, hierbij vergeleken, een uitbraak van de Grímsvötn een pover waakvlammetje was.
De Barbarella-achtige gaf een rondje. Haar omgedraaide jurk van ROID was kennelijk niet steels van het rek gejat. Zij straalde, dat moest zelfs Caroline toegeven, geestelijk en lichamelijk een zekere klasse driedubbel A uit en dat beperkte zich niet enkel tot haar ampele boezem.
De handelsreiziger uit de Achterhoek nam een Laphroaig, het oude baasje in ketelpak een biertje, dominee Douwe Dogma een Château Ravage, de ex-filmjournalist een kopje Earl Grey en Ton Lebbink zijn anderhalfje.
Zij trakteerde zich zelve op een Cointreau. Wederom met twee ijsklontjes. ‘Volgens Jan Cremer (Ik Jan Cremer Tweede Boek uit 1966, ISBN 90 234 0232 4, negende druk 1978, hoofdstuk 147, pagina 11, alinea 2, regel 9 en 10) Napoleon’s liefdesdrank,’ zei de zwijgend van de bijnaam Barbarella voorziene vamp beslist.
Zij kon het weten, want haar ouders, zo vernam Caroline, toen zij vroeg welke naam er boven het bonnetje mocht, hadden haar Joséphine genoemd, bewust naar Marie-Josèphe-Rose Tascher de la Pagerie.
Deze latere vicomtesse de Beauharnais, een West-Indische schoonheid, die op 23 juni 1763 op Martinique werd geboren, maakte deel uit van de Parijse society en kreeg grote bekendheid als eerste echtgenote van keizer Napoleon Bonaparte.
Over haar dood gaan meerdere verhalen. Dat zij op 29 mei 1814 te Rueil-Malmaison het leven liet zullen veel kroegtijgers als parate kennis uit de mouw schudden. Dat de veldtochtgeile Napoleon bijna zeven jaar later de laatste adem uitblies mag een vingerwijzing heten waar de dames en heren geleerden, ondanks continue studie en doorwrocht onderzoek, nog geen eenduidig antwoord op weten.
Naar die Joséphine dus, was de lustige vernoemd.
Al met al ging het aanvankelijk geflirt over op gekeuvel van het niveau vaches et veaux en Caroline bediende nu met gestoomde oren en gedoofde ogen de rest van het cliënteel terwijl de Club van Zes gevulde kelken genoot. Het dreigde zowaar een rimpelloze maar doodsaaie zomermiddag te worden.
Gelukkig stak Joséphine daar zelf een eierstokje voor.
Op enig moment vroeg zij de rekening. Tussendoor, het was al over zessen, wisselden de nodige drankjes in hoog tempo van eigenaar en zelfs de ex-filmjournalist dronk een tweetal portjes. Het werd een jolige boel en juist daar had Caroline angst voor: dat háár Ton Lebbink uit haar klauwen lopen zou.
Joséphine zei: ‘Wie geen haar op zijn ballen heeft mag mij een nachtlang vloeren op bed, tapijt of keukentafel. Nogmaals: ik accepteer geen spontane sproeipartijen terwijl ik mijn jurk nog aan mijn kloten hangen heb. Dus: enkel echte mannen kunnen zich melden!’
Ton Lebbink stond op, Joséphine kwijlde haast van verrukking, Caroline pakte met woest gezicht een grote koekenpan die ze juist van het vuur haalde, de dichter liep door naar het toilet, de handelsreiziger uit de Achterhoek offerde zich blijmoedig op en gearmd liepen hij en Joséphine in snel wandeltempo westwaarts. Daarop keerde niet alleen de ex-portier van Paradiso, maar ook de zomerse vrede direct terug.
MIJN - JOUW
mijn stipje aan de horizon
mijn verdwijner aan de einder
mijn ontsnapper aan het vergezicht
mijn vlek voorbij de kim
mijn oninhaalbare
jouw droefgeestige heilsoldaat
jouw hijger op het vlakke
jouw worstelende ademnood
jouw brekebenende pedaalridder
jouw onuitstaanbere
jouw nietsnuttende peddelaar
jouw nutteloze dronkenschap
Tekst
Peter Joore
Fotografie
Beaty Czetö
Gedicht
Ton Lebbink