Ton Lebbink was niet de enige met een leeg glas; ook zijn kompanen stonden tot op de bodem zonder drank. Tussen ronde bovenrand en platgeslagen bodemdeel louter de lucht van wat net nog was.
Het oude baasje in ketelpak hoorde je niet. Die wist van geen klagen. Hij had immers bewust de Hongerwinter meegemaakt. Anders was de ex-filmjournalist: ooit aangenomen bij de brandweer als azijnpisser. Dominee Douwe Dogma klaagde vaak vanaf de kansel tegen enige betaling vroom vanuit het Groot Onbewezen Stellingenboek en de handelsreiziger uit de Achterhoek kende het woord niet; hij was een onverbeterlijke ras optimist.
Van dienster Caroline ontbrak ieder spoor. De relatie tussen haar en Ton Lebbink stond kortweg ietwat op de tocht en daarom had hij nu eens als laatste haar gebrek aan aanwezigheid door. Het was de ex-filmjournalist die de groep erop attendeerde dat er een brok, een lekker stuk, ontbrak.
De groep splitste zich automatisch op in vier richtingen en in het hart van deze windroos stond, als een kapitein zo fier en alles overziende, Ton Lebbink, die nu wel wat in zijn piepzak zat. Want immers, zonder Caroline was het leven minder waard dan een aandeel World Online.
‘Caroline! Caroline! Caroline! Caroline! Caroline!’ Klonk het vanuit vier hoeken en denkbeeldig hartje roos. Inmiddels en wat niemand wist was dat het luid toegeschreeuwde onderwerp Caroline zich in de koeling bevond, die in de keuken stond. Het was geen monsterlijk ijsapparaat, en dus paste haar frêle tors als de perfecte voet in de nopjesschoen van Johan Cruijff. De stroom stond laag, vrijwel uitgeschakeld en daarom viel de temperatuur in het wit emaillen koelgebouwtje mee.
‘Ze zal toch niet ontvoerd zijn!’ Dit waren de (luid uitgesproken) woorden van de ex-filmjournalist, die als literair cinematografisch fenomeen altijd al oog had voor een scala aan vormen van dramatiek.
‘Ik denk niet dat we daar met zijn allen niets van hadden gemerkt,’ zei Dominee Douwe Dogma. ‘Daarbij, hoe lang is het geleden dat we het laatste rondje uit haar gemanicuurde handen hebben mogen ontvangen …’
‘Vier minuut, dertien seconden en nog wat,’ reageerde de handelsreiziger uit de Achterhoek met veel gevoel voor wiskundig perfecte chronometrische precisie.
‘Dan kan ze nog niet ver zijn,’ deduceerde het oude baasje in ketelpak die weleens de honderd meter in twaalf seconden rond slechtte. Snel keken vriendelijke (want vrienden) koppen de belendende straten in en ver daardoor tot in het absolute niks: niets of niemand die ook maar appelleerde aan het profiel van Caroline.
‘Laten we Spoorloos bellen,’ zei Dominee Douwe Dogma, die tamelijk lui was van aard en anderen graag kastanjes uit het vuur liet halen.
‘Ik ben het nummer kwijt,’ grapte de handelsreiziger uit de Achterhoek. Niemand lachte. De paniek sloeg nu hand-over-hand toe. De ex-filmjournalist beet juist zijn laatste rechterhandnagel af. Het oude baasje in ketelpak brulde als een gorilla in paringstijd. Dominee Douwe Dogma declameerde snel een Gregoriaans litanie in onverstaanbaar Latijn en de handelsreiziger uit de Achterhoek repeteerde almaar het woord Alderbastend.
Ton Lebbink stond nog altijd als een vleesgeworden epicentrum aan de grond van het midden van Café Helmers genageld. Hij luisterde en tuurde dat het een aard had. Rondom hem vielen de kompanen snikkend ter houten vloer waarop zand en pindadoppen de couleur locale bepaalden.
Toen een paar stappen achterwaarts. Hij bewoog als in trance tot de drempel van de keuken was bereikt. Daar draaide hij zich om, zei: Simsalabim en opende de koeling met iets van een grimmige glimlach op zijn dichterlijke tronie. Binnen zat Caroline opgevouwen als voorheen slangenmens Maurice Delmonte uit Zwanenburg met een breiwerkje in haar handen.
‘Zo,’ zei ze met veel dedain. ‘Mis je me nu al!?’
‘Ja,’ antwoordde de poëticus.
‘Dan zal ik er maar uitstappen,’ sprak Caroline grappig.
‘Ja, graag,’ reageerde de dichter die juist geen loodgieter wilde zijn.
Eenmaal buiten het koelvlak volgde een historische omarming. Eentje die voor altijd als nummer één zal blijven staan op de lijst aller omarmingen. Daar kon geen heethartige moederkloek of warmbloedige octopus ook maar iets aan veranderen.
DE WIJDBROEK
Een manege uit Wuustwezel
heeft een merrie opgedoekt.
Men kiest voor een circusezel
met boezeroen en wijdgebroekt.
Men probeerde pony’s en een knol.
Een stoeterijtje voor de lol.
Men schilde appels voor een draver.
Men jaste voor het groenvoer klaver.
Een wijdbroek is een ezel zonder zadel zonder bit.
Zodat Wuustwezel minus merrie stapvoets op de blaren zit.
Tekst
Peter Joore
Fotografie
Beaty Czetö
Gedicht
Ton Lebbink