Van het terras ging het na een uitgebreid afscheid van Supersister met de mededeling dat ze later een optreden zouden bijwonen (al was dat weer een hele klim naar het topje van de Akropolis, die steeds duidelijker overeenkomsten begon te vertonen met de bekende Haarlemmerolie als het neerkwam op uitventen van populariteit). De luim zat er goed in en niets doen leek (voor even) een fijne optie.
Er moest nog een onderkomen worden geregeld. Dat werd een familiehotel. Eentje waar de erven Roussos bij monde van kleinzoon Demis de hartelijke scepter zwaaiden. Met zijn ampele tors stond hij, een sigaartje rokend, in de deur toen Mirjam de Schoot van God en Ton Lebbink zich presenteerden als nieuwe gasten voor onbeperkte duur. Hij zingzegde een aardig wijsje dat luidde: My Friends the Wind and Dutch Musicians (are always (Coca Cola) welcome). Het had wel iets, die deun. Daar zou weleens een hitje in kunnen schuilen.
Na in het centrum van Athene de bagage te hebben achtergelaten in Hotel No Rain No Tears, de Griekse voorloper van het morbide en ultieme heroïneverstrekkende Hotel California, togen de vrienden en virueel echtelieden richting uitgaansgebied tot ze werden stilgehouden door een uitbundig geklede man in glitterpak die, met een stem als een voorzanger in de kerk, en gewapend met microfoon én een cameravrouw, juist het handmatige opnamestaafje vrijwel in het gezicht duwde van Mirjam. Hij sprak honderduit waarvan Ton en zij een slordige 75% wist om te zetten in bruikbaar Nederlands. Dat was weleens minder geweest. Alweer die goddelijke interventie legde hun wellicht meer dan slechts riekende windeieren van ver over de datum.
Hij betrok de algehele Griekse uitgaanderij bij zijn protserige taalgebruik en in het kort kwam het erop neer dat dat ze, als eerste goddelijke toeristen ooit in de Griekse hoofdstad, een geldprijs hadden verdiend die liefst 3.000.000 drachme, het toenmalig equivalent van 100.000 dollar, of zo’n 3 gulden 60 per stuk = 360.000 gulden. Een fijn bedrag. Zeker als je nagaat dat een fles prima harswijn in die tijd een paar rotcenten kostte een vakantionele aanvulling van jewelste.
Het viel de twee niet mee duidelijk te maken dat ze erg blij waren met deze gift, die niet enkel als het ware uit de lucht kwam vallen. Immers, de presentator was zelf graag aan het woord en ging er, onterecht overigens, vanuit dat mensen van buiten het land geen Grieks spraken. Wist hij veel van Zeus, Hera en een klinkende klaverjaspartij. Mirjam slaagde erin zich duidelijk te maken ten overstaan van een miljoenenpubliek dat, aan de buis gekluisterd, geen weet had van de actie van Ton, die, op zijn beurt, de presentator met enige toegepaste judokita de mond voor enige minuten snoerde. Toen hij weer bij kennis kwam droop hij van het zweet, had wilde bloed doorlopen ogen als een albino en zijn handen trilden in een ritme dat niet veel onderdeed voor dat van de Danse du Sabre van Aram Khatchaturian en waren de twee Hollandse geluksvogels gevlogen.
Ze hadden het geld nog net niet uit zijn knuisten gegrist. De cameravrouw had gelachen en een duim opgestoken. Zij vond hem kennelijk ook een onuitstaanbaar verwijfd type dat een chronisch teveel aan “Ik-pillen” had gevreten. Om de hoek van een prachtig hotel keken Mirjam en Ton lachend naar deze uitvergrote kalfszwezerik die nog altijd waggelde als Wammes, die de uitweg zocht in het gelijknamige liedje van Neerlands Hoop.
‘We moetend dat geld beleggen,’ zei Mirjam, die uit een spaarzaam gezin kwam met groene vingers waarvan stekjes van kapitalen uitgroeiden tot grote bomen met aan de takken … ‘Nou,’ begon Ton met een van dorst vertrokken gezicht, ‘als we het nu eerst eens aanwenden voor een lekker maal en twee gloednieuwe …’ ‘Rennen!’ riep Mirjam. ‘Daar heb je die klootzak van een presentator weer. Hij kijkt nogal bozig.
Ze zetten het op een hollen. Usain Bolt was er een geremde bij. Na enige tijd zo te hebben voortbewogen zagen ze een donkerbruin café waarvan het terras aan de achterzijde afgeschut was en gezellig bovendien. Ze bestelden twee ijskoude vers getapte pils van Fix.
Op de radio, die avond, was het bericht dat twee zich voor toeristen uitgevende filmsterren, liefst drie miljoen drachme uit de fikken van de populaire presentator Syfilis Theoderakis hadden gerukt. Die dacht, zo zei een anonieme dame in wie Mirjam en Ton de cameravrouw meenden te herkennen, dat het Liz Taylor en Richard Burton waren: “De sukkel!” En, nee, er was iets misgegaan met de beelden tijdens het overzetten; alles was gewist en het geld dus foetsie. Ook had ze geen idee wie dat waren, maar zeker zij sprak goed Grieks met een enigszins Thessalonees accent. Nog weer later bij het Nationale tv-programma χωρίς ίχνος (Spreek uit: choris ichnos) werd een foto getoond waarop inderdaad het filmisch schandaalkoppel viel te zien.
Tegen twaalven die avond namen ze nog een laatste ouzo bij de nog altijd goedgehumeurde, maar gelukkig niet langer zingende, Demis Roussos. Het werd een waardig afscheid van een memorabele dag. Het geld werd later besteed aan … vele gewone én bijzondere zaken.
Mirjam de Schoot van God schudde lachend haar blonde kop. ‘Nu eerste een paar uur met mijn frisse flamoes onder de dekens - ik zal de volgende keer mijn haar rood verven. Ik zie hier zoveel mensen tv kijken, die hebben nu vast mijn blonde lokken wel in het nationaal geheugen geprent.’ En weg sluimerde deze godin op aarde: innig verstrengeld met Ton zijn aangenaam warme mensenvlees.
PLANTENLEED II
ik eet geen vlees, vind ik zielig
maar in stukken gehakte
met wortel en tak tot moes vermalen
plantaardige wezens lust ik rauw
Gedicht
Ton Lebbink (Amsterdam begin 21ste eeuw)
Tekst
Peter Joore (16 februari 2023)
Fotografie
Beaty Czetö (Café Helmers, Amsterdam, 3 maart 2011)