‘Nu heb je een doodzonde op je geweten,’ zei Ton Lebbink dreigend tegen een grijze vent in driedelig blauw met krijtstreepje die juist met zijn ellenboog des dichters anderhalfje van de toog had geroeid.
De sfeer was chaotisch. Normaal was maandagmiddag tegen de klok van zessen een fijne kalme tijd om iets te drinken, een praatje te maken of gewoon wat voor je uit te staren over de Constantijn Huygensstraat of de beduidend rustiger Eerste Helmersstraat.
Het was al begonnen met een stevige tante met boer’n accent, die vlak voor het terras gehurkt was gezeten en een fikse plas liet vloeien waar Moeders voor Moeders indertijd gaarne een tweede mosterdkleurige plastic pot met rood deksel voor had laten aanrukken; mocht haar Gouden Douche van overvloedig hCG-hormoon zijn doordrenkt, althans.
Daarna reed een jongetje, gestaan op een blauwgeelrood stepje, met Max Verstappen-allure vlak voor een aanstormende tram langs. De gasten, en anderen die dit wonder van dichtbij meemaakten, schrokken en haalden daarop opgelucht adem dat dit mocht geschieden.
En nu dus die zakenpief. Dronken als een lor en gekleed als een tor in één lichaam, brabbelde hij iets wat je best kunt omschrijven als: ‘Sorry!’ Ton Lebbink rolde zijn borstspieren uit als later gewoon op Mr. Universe-bijeenkomsten. Hij maakte indruk of niet. De man keek enkel in de felle ogen van dienster Caroline en zei (redelijk monter, nu): ‘Geeft u mij een glaasje wodka met veel ijs en doet u deze grandioze poëet twee anderhalfjes. Eén als goedmakertje en één als geschenk en voort borduursel op de maandag die ons nog rest.’
Ton Lebbink rolde zijn spierbundels weer op en een glimlach tekende zijn gezicht als de goedmoedige taalvirtuoos die hij in wezen en al zijn genetische moleculen toch altijd was. Hier zat weer eens een gedicht in. Zou hij de man al dankbaar zijn?
De grijze en de dichter begrepen elkaar steeds beter. Naarmate de drank van eigenaar wisselde veranderde Café Helmers qua statuur van het reeds eerder beschreven narrige onderkomen tot een bruisende tent zoals Circus Boltini in de hoogtijdagen. De schier oneindige urinestroom van de tante met boer’n accent, die Caroline direct met woeste snuit van het gaanpad had gespoeld, was volledig opgedroogd en dankzij een spraytje Ecodor (www.ecodor.nl) nu geheel geurloos en frisser dan lucht.
Ton Lebbink zijn vaste “biermaten” konden er maar moeilijk bij, dat een geheel vreemde alle aandacht van hun natuurlijke leider had ingenomen en overwogen een minimale massaslachting van een grijze man met blauw pak waarin verweven een (s)mal krijtstreepje. Het bleef, gelukkig voor alle betrokkenen, bij een geestelijke overpeinzing, want Caroline - de horeca als geen andere juffrouw meester - liet ieder lid (platonisch of njet) genieten van een oneindig lijkende stroom drank, waarbij vergeleken de Angel Falls een gierig pisstraaltje vormden, genieten tot de kruk niet altijd het logisch zitmeubel vormde of enigszins verticaal stond.
Caroline kon er aanvankelijk maar moeilijk bij, dat haar Ton zo kribbig reageerde op het weg geroeide anderhalfje. ‘Aan de andere kant is drank verspillen van een dodere doodzonde dan de dood zelve,’ zei ze tegen een vriendin met lang blond haar die er wezen mocht.
TON LEBBINK ZIJN GEDACHTEN
(Wat dacht je dan III?)
Maar Fons,
Ga niet naar het Noorden.
Vertoef niet in het Oosten.
Vermijd het Zuiden.
En in het Westen zou ik niet blijven.
Kris Kras Wis Was.
Tip Top Hip Hop.
Bim Bam Rim Ram.
Dum Dum Tum Tum.
Tik Tak Mik Mak.
Ping Pong King Kong.
Tam Tam Sam Sam.
Bar Boos Vies Voos.
Poes Poes Taai Taai.
Bush Bush Bye Bye.
Zwaai Zwaai.
Thata
Verhaal
Peter Joore
Fotografie
Beaty Czetö
Gedicht
Ton Lebbink