Ton Lebbink: Gezincedonië uiteengeslagen

Rijptrip (XLXV)

Het zat er een keertje aan te komen. De liefde kraakte en piepte. De glans van het samenzijn verdween als een pan die maar geen liefdevolle Brillo met zilverpoets meer ziet. Ze verkeerden in Macedonië. Een vrij onbekend land dat het midden hield tussen hemel en hel. Dit geografisch vagevuur wist niet te boeien. Ook de hier hardwerkende zon (dezelfde als in Griekenland) wist de aanvankelijke glans niet meer herstellen.

Ton Lebbink: Gezincedonië uiteengeslagen

In Skopje, waar ze in een goedkoop luizenhotel met de rug tegen elkaar de nachten doorbrachten, draaide de amoureuze zegereeks om als een bladzijde van een boek met weinig tekst. Het was Mirjam de Schoot van God die, met tranen in de ogen, zei: ‘Lieve Ton, je zult het wel hebben begrepen, maar ons feest lijkt voorbij. Het is vijf uur, de zon stijgt in de stand en alle feestgangers zijn naar huis. Ons rest slechts de herinnering, dat is alles. Laten we, nu we elkaar de hersens nog niet hebben ingeslagen, afscheid nemen en ons lot verbinden aan andere mensen en omgevingen.’
   ‘Ja,’ zei Ton Lebbink, ‘je hebt, denk ik, gelijk. Het voelt niet meer als toen. We stevenen seksueel gezien steeds meer af op een vitaminearm dieet terwijl we nog zoveel in onze mars hebben. Scheiden doet weliswaar leiden, maar lucht soms geweldig op.’
   ‘Jij en ik zijn twee kapiteins op hetzelfde schip, gelijk een paar kersen op één taart; twee van zaad barstende testikels in een te klein scrotum. Dat gaat wringen en dat wil ik niet. Nu we nog als vrienden uiteen kunnen, moeten we dat maar doen.’
   ‘Dan maken we vannacht onze laatste nacht tot een feest. Laten we de luizen van het hotel dansen op tafel en in ons bed. We nemen afscheid in volle glorie zoals het twee strijdmakkers betaamt. Het ultieme orgasme van een fijne tijd.'

Geld was er nog volop. Dat werd tot op de laatste cent gedeeld. Ze zochten het mooiste restaurant en aten er als wolven. Ze dronken wijn en van druivenschillen gestookt gevaar met koffie toe. Daarna een uitputtende nacht die ze niet aan het twijfelen bracht; het was mooi geweest zolang het duurde en op het station namen ze innig afscheid. Mirjam ging naar Rotterdam. Ton reisde nog een paar weken verder. Ze zouden elkaar nooit meer zien. Tenzij in de media.

Mirjam de Schoot van God schudde betraand haar weer blonde kop. ‘Nu eerst maar eens een paar dagen met mijn streng bijgeleerde flamoes op de houten en skai treinbankjes.’ En weg tufte deze godin op aarde: beide voeten voor het eerst niet innig verstrengeld met Ton zijn gespierde frisse mensenvlees en op die wijze bevestigend dat je beter op je hoogtepunt van je partner afscheid kunt nemen toevoegend aan hun tomeloze en leerzame zomertijd.

Ton Lebbink kocht zich een kaartje richting Baskenland. Dat had hij altijd al eens willen zien en meebeleven. Daar immers woonden de sterkste vrouwen van de wereld.

Om de tijd te korten schreef hij: Van de conducteur mocht ik niet met mijn voeten op de bank. Of ik dat thuis ook deed, vroeg ‘ie. Jij knipt toch ook alleen maar op je werk? Hij grijnsde, duwde mijn voeten van de bank en liep verder. Af-en-toe steels omkijkend of mijn voeten nog altijd stonden en niet neder lagen. Hij had een agressieve Balkankop. Gezicht vol littekens; mes afdrukken?
   Hij leek een uitsmijter of maffioos in de dop. Wat deed zo iemand bij de Joegoslavische NS? Smokkelen? En dan toch zeuren over zoiets onschuldigs als twee voeten op een bank?
   Na een half uurtje kwam hij terug. Hij zette zich tegenover mij. Precies op de plek waar eerder mijn met voet gevulde Sendra’s lagen. ‘Wil je voeten op de bank? Kost je een tientje.’
   Ik schudde mijn hoofd.
   ‘Zal ik een panoramisch plekje ritselen in de eerste klasse? Anderhalf tientje!’
   ‘Zal ik je een lekker wijf bezorgen in een afgesloten coupé? Kost je honderd!’
   Zo bood hij maar door. Eindeloos leek de menukaart aan mogelijkheden het treinreizen te veraangenamen. Hij sprak monotoon alsof het de waterstanden betrof. Altijd met zijn kaartjesknippistool in de aanslag op mij gericht werd ik zowaar wat zenuwachtig van die gluiperige tronie.
   ‘Wil je een fles slivovitsj? Een vijfje!’
   De fles die eruitzag alsof er al een peloton de mond aan had gezet zag er vies en kleverig uit. Het etiket onleesbaar duurde de tirade niet lang meer nu doorhad dat ik niets van hem zou kopen. Bovendien kwam het eindstation in zicht en remde de trein geleidelijk af.

Hoe het kwam is uiteindelijk nooit bekend geworden, maar in Pau stapte Ton Lebbink na vele kadans gedreven bonkebonk-uren met een onmiskenbaar blauw oog en een  geschaafde rechtse de trein tegen het ochtendgloren lachend uit.

SCHEURTJE

Een slijtend brein
is een onthaast konijn

Gedicht
Ton Lebbink (Amsterdam begin 21ste eeuw)

Tekst
Peter Joore (23 maart 2023)

Fotografie
Beaty Czetö (Café Helmers, Amsterdam, 3 maart 2011)

23-03-2023