Een tikje nerveus sloeg Ton Lebbink Geschiedenis van de moderne literatuur van zijn vriend en motorkompaan Herman Brusselmans open. Het was hem nogal een pil. Liefst 598 pagina’s vol letterkundige wijsheid, kom daar nog maar eens om in een steeds vaker papierloze wereld, alsmede een hand-over-hand afnemende kwantiteit boekwinkels. Hij had het zelf moeten schrijven.
Zeker sinds de Vlaamse oppergod verkering had met de in Amsterdam woonachtige Lena, voelde de drummende dichter van de door Dirk Polak in 1977 opgerichte punk- en new waveband, alsmede kunstenaarscollectief, Mecano en onverbiddelijk grondlegger van de rap, een verwantschap die hem verder alleen met dienster Caroline niet nauw genoeg kon zijn.
Wat hem opviel en teleurstelde was dat zijn naam als dichter niet werd genoemd in de schier oneindige rij Neder Belgische auteurs. Misschien een volgend keer als de beffer bij uitstek de poëzie der lage landen aan een nadere en scherpe beschouwing zou onderwerpen. Hij zou hem, indien noodzakelijk, van goede raad en gedetailleerde informatie dienen. De huidige afstand was zeker geen bezwaar.
Hij moest bewonderend lachen toen hij van terugkerende spoken las. ‘Die Herman,’ mompelde hij, gezeten aan de bar van Café Helmers, ‘die weet de huidige medische wereldproblematiek zomaar met één woord te ondervangen en adequaat te beschrijven zonder zichzelf bloot te geven als spijtprikker of juist helemaal niet.’
Ton Lebbink was niet zo van de dikke pillen, anders dan om een zeurende kater met mitraillistisch bonkend hoofd, ten gevolge te merkwisselend doorhalen en inhaleren van legio alcoholische versnaperingen, de avond annex nacht voorafgaande de schimmige ochtend annex middag. Zijn gewaardeerde en immer snel uitverkochte bundels haalden nimmer de honderd pagina’s. ‘Kwaliteit behoeft geen dik boek,’ zei hij eens tegen zijn uitgever of iemand die zich daarvoor uitgaf. Hierin verschilden de platonische boezemvrienden fragmentarisch van mening. Het trok zeker geen wissel op hun duaal Broederschap der Schrijvende Helden.
Waar Ton Lebbink en Herman Brusselmans zich, naast het toen en inmiddels archaïsch slempen (de import Gentenaar had eind twintigste eeuw op doktersvoorschrift het drinken afgezworen) konden vinden, was de letterkunde in het algemeen en de dichtkunst, waar het de dichter betrof, in het bijzonder. Die verdiende de hoogste trede op het ereschavot, zei de createur van het nog altijd onovertroffen en legendarische Voetbalknieën. Herman Brusselmans, zelf ex-betaald voetballer, kon zich hierin, ook zonder schijnbeweging, opperbest vinden.
Dat Geschiedenis van de moderne literatuur god betere aanving met een quote van Maartje Wortel zat Ton Lebbink dwars als een biels onder de rails. Overtuigd non-vegetariër en haat-veganist als hij was, had hij meer met Tom Lanoye als Slagerszoon met montuurloze lenzen. Van de boeken van Lize Spit kreeg hij maar rugpijn en die vetklep van een Ilja Leonard Pfeijffer kneep hij liefst tot op het bot uit boven een jus pan, waarin vier ballen gehakt kneuterig oudhollands lagen te sudderen. Vijf desnoods kon ook nog. De pan was ruim van opzet en een sudderaar van formaat.
Caroline voorzag hem van een anderhalfje. Zonder vers getapt bier en ijskoude jenever schiet het leven van een kroegtijger niet op. Dominee Douwe Dogma nam ooit eens een groot tulpglas met versgeperst bessensap, en werd de dag nadien voor het dichtbevolkte terras van Café Helmers overreden door een tram. Je moet ook zorgen dat je niet te veel drinkt. De ex-filmjournalist, een blauwe knoop adept van het zuiverste water, dronk eens een liter jenever op kamertemperatuur en een half wild vat bier, en werd kort daarop met een leververgiftiging in het AMC opgenomen. Beide kroegvrienden kwamen met de schrik en de hik vrij.
Ton Lebbink, bedachtzaam nippend, dacht nogmaals aan Maartje Peenhaar en Lize Hernia. Hij zou nooit ze in een monumentale studie toelaten, hooguit met geweld de kern van hun onbeduidende oeuvre in de oorsprong van hun moederschap proppen. ‘Die Maartje Wortel,’ zo vertelde hij tegen het oude baasje in ketelpak en de handelsreiziger uit de Achterhoek, ‘is een lesbienne die met Georgina Verbaan iedere avond de lippen tussen de lakens stift tot ze vuurrood zien en glinsteren van vocht, de ex van Jort Ondergrondse Bergplaats weet me dunkt niet eens wat een peen is [uitspr.: penis].
(ON)BEANTWOORDE LIEFDE
De machtige Twijfel stroomt altijd naar zee?
Ik hink op gedachte of zijn het er twee?
Is zij een rivier? Of is zij kanaal?
Ben ik verkeer of ben ik gemaal?
Ben ik genoot of ben ik een gade?
Ben ik een oever of ben ik een kade?
Ben ik alleen of met zijn allen?
Ik weet een ding zeker:
Ik ben wankelmoedig in de Twijfel gevallen.
Gedicht
Ton Lebbink
Tekst
Peter Joore
Fotografie
Beaty Czetö & Pien Meppelink
Speciale dank
Herman Brusselmans: voor zijn tot nu ongeweten inspiratie.
Noot
Het derde (of vierde) en tevens slotgedicht MIJN EERSTE STIJVE (van Ton Lebbink, red.) volgt volgende vrijdag 26 november (of een dag eerder) in digikrant De Vlaardinger.