Ton Lebbink en gesneden hout

Van poëtische mensen en dranken die voorbij gaan

‘En wat drink je zoal in een etmaal?’ De vraag overdonderde Ton Lebbink, ook al was die niet ongerechtvaardigd vanwege zijn frequente kroegbezoek. De vrouw die het hem vroeg was van de appetijtelijk soort. Lang, goed van bouw, leuk gezicht, smaakvol gekleed en goudbruin van huid; de kleur van met aandacht gebakken patat.

Ton Lebbink en gesneden hout

Er werd bij Ton Lebbink vaker naar zijn innamequotum geïnformeerd, maar altijd door personen die hem kende of die hij kende, en waarvan hij wist dat die met min of meer dezelfde riemen door die enorme alcoholplas roeiden. Nooit was het een vreemde. Tot vandaag, kennelijk.

‘Vanuit de oertijd drinkt men om dorst te misleiden,’ zei de pronte met het bewust slordig geplaveide kapsel dat haar óók meer dan prima stond. ‘En is dat telkens weer van hetzelfde of breng je variaties aan in je drinkgedrag? Altijd biefstuk, om het van de kauwtechnische zijde te begluren, gaat toch ook eens tegenstaan. Niet dat je direct aan de maag omkerende Campari moet, maar een Cointreau of een Schelvispekel werkt niet alleen verfrissend; het houdt de smaakpapillen tevens jong en actief.’

‘Sinds ik mijn laatste puistje tegen de badkamerspiegel heb geschoten drink ik zo goed als iedere dag een Anderhalfje,’ zei Ton Lebbink. Een geluidstechnicus zou er na urenlange herhoring een toefje onzekerheid in hebben ontdekt; zijn stem. ‘Voor mij is die combinatie van ijskoude jenever en een glas vers getapt pils tongstrelend: biefstuk en bittere artisjokkenhart tegelijk; godendrank of duivels spraakwater. Het is mij om het even.’

‘Je bent voorspelbaar en bevestigt je eigen rol van merkvast innemer,’ concludeerde de dame iets te vroeg.
   ‘Dat van dat merkvaste heb ik niet beweerd. Het gaat mij om de basisproducten jenever en bier. Dat mag roesverwekkende Rutte, zalig stemmende Zuidam, Wijnand Fucking Fockink of een larmoyante Loopuyt zijn. Veel jenevers mogen rekenen op mijn gedoseerde afname en onderhuidse enthousiasme. Ik drink dan graag, ik ben geen zuiplap. Qua bier is een Amstel mij lief, maar kom met een andere gebrouwen watersloot en ik loop er niet voor weg.’
   ‘Ja, maar toch …’
   ‘Nee, nu geen Haarlemmerdijkjes! Juffrouw …?’
   ‘De naam is Ninkasi. Ik word ook wel de vrouw genoemd die de mond vult.’
   Ton Lebbink grijnsde en schoof wat op zijn kruk. Dit beloofde wat. Deze Soemerische tante wist verbaal althans van wanten.

‘Je doet hier anders ook stevig aan mee, Ninkasi. Dit is al je derde glas Laphroaig en het gesprek is pas uit de startblokken. Of wordt het slechts de honderd meter sprint? Persoonlijk ben ik meer van de middellange afstanden sinds het uiteenvallen van de decennialang muurvast geachte eenheid tussen mijn hoofd en haar. Toen deed ik liefst marathons van open tot sluit.’

‘Niet iedere vragensteller wijkt af van de ondervraagde,’ ging Ninkasi, nu weer onverstoorbaar, verder. Onderwijl met een subtiel handgebaar een vierde glas Laphroaig en een zoveelste Anderhalfje bestellend bij dienster Caroline, ‘het is geen talkshow op tv. Ik ben gewoon gruwelijk benieuwd naar wat andere mensen drijft op ongeacht welk gebied. Bij jou was ik snel zeker van je huiselijke drankaard.’

Ton Lebbink zag een nog steeds aantrekkelijker wordende vrouw met een veel te mooie boezem in haar binnenstebuiten gekeerde ROID-jurk, ze moest zich met een schoenlepel in dit oogverblindende kledingstuk hebben gewurmd. Hij zag beneden op de schopstang een paar perfecte hooggehakte pumps met stalen naaldhakken waarmee het goed darten was als de balans tenminste klopte.
   Ton Lebbink droomde wakker. Zag zichzelf al moeite doen al naar vacuüm gezogen kledij binnen afzienbare af te stropen als een konijn rond kerst, zo snel dat Ninkasi geen tijd zou hebben de voordeur achter haar mooie ronde bilpartij in het slot te gooien. Hij zag een door Aphrodite met rode konen stiekem begluurde vrijpartij opdoemen en slikte een brok weg van verlangen.
   Er waren (veelal jonge) mannen die Aphrodite haar kwaliteiten roemden als ze juist terugkwamen van hun Griekse vakantie op de Peloponnesos of een der talrijke eilanden: ‘Zelfs Eros heeft Aphrodite nog nimmer zo weten te trakteren op de ultieme nacht als ik afgelopen paar weken de vrouwelijke helft van het plaatsje X.’
   Flauw als een nacht op een kale berg. De jeugdige overmoed en bravoure staken er aan alle kanten uit als stekels bij een angstige egel. Ton Lebbink zei gedag, rekende af en spoedde zich huiswaarts. Misschien zaten er nog een paar literair verantwoorde woorden in zijn zwarte BIC.

GESCHIEDENISSEN IN JE HOOFD

Het hooggeleerde borduurhaar van Ans, de rijke tante
heeft nagenoeg genoeg gedaan. Ze weet nu wel van wanten.
Ze gaat eens per week wat horten op de kaaien.
Vandaar de dartel maar eens in.
Drup druip kraan opendraaien.

Het helpt niet zegt ze zelf. Het is meer zo vanbinnen.
Gaten trekken voor een buur?
Nee, dan liever buiten zinnen.

Geschiedenissen in je hoofd.
Van armetier en droefenissen.
Nee … Nee! Dat is te laat. Zo ver. Niet weer.
Ze zal geschied niet missen.

Blas feminisme op den duur.
Die verre vriend. Die beste buur.
Brakwater langs de overkant.
Niet dagen … Nááchten opgebrand.
Niet zoeven langs half negen.
Nee … Nee! Nu eerste eens even eens een keer wat trekken thuisgekregen.

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

Gedicht/liedtekst
Ton Lebbink

09-07-2021