Iemand had beloofd dat het een mooie dag zou worden. Aangezien het geen van de vriendenclub was, keek het gros der klandizie er het KNMI op aan. Er hing een ochtendnevel over de groene grazige weiden, maar daar hadden de vroege gasten geen weet van in de stad.
In plaats van kwetterende spreeuwen, kraaiende hanen en tsjilpende mussen klonk rond Café Helmers het tingelen van trambellen, het toeteren van automobilisten en het gescheld van kantoorpiefen op weg naar hun gevangenis.
‘Ik stel voor om wat te drinken,’ zei dominee Douwe Dogma, die sinds een week vaste gast werd genoemd. Ton Lebbink en de ex-filmjournalist knikten gretig. De handelsreiziger uit de Achterhoek en het oude baasje in ketelpak waren juist begonnen met de arbeid en werden niet voor het eind van de middag verwacht. ‘Het is nu nog niet druk en dan is dienster Caroline op haar vlugst.’
Ton en Douwe vonden het heerlijk op terras als de dag op beginnen stond. Dan had je er tenminste wat aan. Toen de fles Bordeaux van het soort Le Croix Vulgaire, het anderhalfje en de koffie waren uitgeserveerd, stond niets een prettige voortzetting verder nog in de weg.
Maar wat was dat? Daar kwam de handelsreiziger uit de Achterhoek aanrennen. Hij had natuurlijk ook dorst en bestelde snel een Laphroaig. ‘Hebben jullie iets speciaals in de zin?’ vroeg hij. ‘Ik heb vandaag geen trek in betaalde slavernij en heb juist besloten een vrije dag in te lassen.’
Ton en Douwe hadden het schaakspel opgezet en hadden geen probleem met dit publiek dat, zo wisten de geestelijke matadors uit jarenlange ondervinding, veelal erg rumoerig kon zijn. In tegenstelling tot de ex-filmjournalist. Die moest je vaak met een tang de woorden uit zijn strot rukken. Maar ja, die ging schaken en werd geacht te zwijgen op het stille af.
‘Misschien kunnen we gaan wandelen. Lekker van kroegje naar kroegje en zonder Jan Boezeroen. Zoeken we de zon en waar die het lekkerst schijnt en het uitzicht het aangenaamst is, daar blijven we wachten tot het oude baasje in ketelpak arriveert. Ik heb mijn gsm volgeladen met huiselijke stroom - de batterij is eivol - en ik zal hem rond vier uur bellen met de juiste kroegcoördinaten.’
En zo begon wat een onvergetelijke dag genoemd zou worden in de historie van het lokaal Stappersgilde. Bij La Bastille aan de Lijnbaansgracht zaten ze noodgedwongen naast elkaar als bij het spelletje Vier op een rij. Dit verveelde al voor er van een bestelling sprake was. Daarbij was deze uitspanning gesloten als de dichtgenaaide foef van een oester.
Vroeger was het hier vaak bal en eenmaal hadden de eigenaars Frank Sinatra naar Amsterdam gelokt. Hij zong dat het een aard had en de heren waren rijk als Croesus. Onbezonnen als groenzoeters vroegen ze hem nogmaals zijn kunsten ten gehore te brengen. The Voice kreeg de zaal nu slechts fractioneel gevuld, zodat tranen uit de organisatorische Ol’ Blue Eyes biggelden en The Chairman of the Board moest mededelen dat het café de facto failliet was.
‘Wat doen die toeristen gek,’ zei dominee Douwe Dogma, die altijd oog had voor anderen.
‘Ze willen de aandacht trekken,’ legde de wereldwijze handelsreiziger uit de Achterhoek hem uit. ‘Om je op die manier naar hún land te lokken en te verleiden je geld daar strooigewijs, als een Zwarte Piet, uit te geven.’
‘Daar heb je Flipper,’ zei de ex-filmjournalist die snel boven zijn theewater was als er alcohol door de aderen vloeide.
Ze naderden Café de Paarse Pimpelaar, waar in de deur een man met een zeis leunde. Hij rookte een sigaret en knikte beleefd naar het kwartet nog altijd vroege gasten.
‘Is me dat een welkom gastencollectief,’ zong hij op de wijs van een onbekend liedje dat de hitparade nimmer halen zou en derhalve onbekend blijven.
‘Geef me je zeis, Gijs. Dan zal ik maaien, je vrouwtje naaien,’ De ex-filmjournalist was nu helemaal het noorden kwijt. Daar kon geen sloot koffie vooralsnog een helderdenkend mens van maken. Misschien een pilletje; een upper. Dat bood nog weleens soelaas al klonk het in de verre verte enigszins als Hit the Road Jack.
De zeis, die Gijs tegen het venster zette om de geplaatste bestelling te vervolmaken, bleek van rubber. Hij was dan ook een fanatiek en bekend toneelspeler omdat hij altijd zo goed kon doen alsof hij toneel speelde. Op de planken sloeg hij aanvankelijk alles mis, maar na een uitputtende cursus Rol verdelen voor Armoedzaaiers die Niets te verdelen Hebben, was zijn moyenne aardig opgekrikt. Het gaf hem tot slot deze baan als Barman met de Zeis in Café de Paarse Pimpelaar.
‘Wat een leuk café,’ zei dominee Douwe Dogma, die duidelijk niet veel gewend was. ‘Ik zou anders niet graag als Magere Hein op de kansel staan.’
Het drinken ging inmiddels gestaag door. Behalve de ex-filmjournalist. Die snurkte zo luid dat de bovenbuurvrouw woest en ten einde raad het professionele slaapkamerraam openschoof en brulde of het allemaal wat minder kon.
Hoewel het nog lang geen vier uur was besloot de handelsreiziger uit de Achterhoek met algemene meerderheid van stemmen het oude baasje in ketelpak de coördinaten door te geven van deze fantastische plek. Hij kon immers altijd besluiten de pijp aan werkloze Maarten te geven.
Zo’n dag was het en iedereen van de horeca-wandelclub die het beaamde.
BADKAMERSPIEGEL
Ik ben van de fifties.
Als grofvuil stond ik bij de stoep.
Gered door een morgenster.
Ontwormd en van de hand gedaan.
Op 30 april.
Leve de Koningin. Een tweede jeugd.
Hier hang ik weer een spiegel te zijn.
Hier in de kamer van het bad.
Onbelemmerd uitzicht op twaalf tegels.
De wasbak noem ik Sjors.
Ik heb weer werk.
Ik word weer bekeken.
Af en toe gelapt.
Een schaamhaar in mijn Sjors.
Een pastaspatje op mijn toet.
Dat flik je een ouwe spiegel.
Het is avond als mijn uitzicht wordt bedorven.
Door gezeik en ijdelheid.
Als hij weer naar boven komt.
Tree voor tree.
Tree.
Voor.
Tree.
Hij is weer eens naar de kloten, kloten, kloten.
El - ke - stap - er - een - te - veel.
Elke avond weer die kop.
Elke ochtend ouder.
Het licht gaat uit.
Een matras begint te leven.
Ah, eindelijk, eindelijk samen.
Met mijn Sjors.
Met mijn dakluik en mijn volle maan.
Met mijn tegels.
Th. A. te A.