Ton Lebbink: ‘Effe schrikken!’

‘Nu eens wat anders!’

‘Ik ben nu eens toe aan een nieuw drankje,’ zei het immer bescheiden oude baasje in ketelpak. ‘Misschien dat ons gehele clubje vandaag incidenteel toe is aan een andere tongtraktatie. De dichter c.s., de handelsreiziger p.c, de ex-filmjournalist i.m. en de a.s. dominee a.i.; zij komen hiervoor in aanmerking.’

Ton Lebbink: ‘Effe schrikken!’

Dienster Caroline fronste haar wenkbrauwen identiek aan Sophia Loren in Una Giornata Particolare op het moment dat Marcello Masturbani haar bekent als kind niet alleen weleens van de broodschotel van zijn moeder, maar ook van die van de jonge buurweduwe Putaneska (gespeeld door Claudia Cardinale) te hebben gesnoept.

Het oude baasje sprak met schorre stem, alsof hij zonder ademhalen drie pakjes Gauloises of Gitanes per dag weg pafte. Samenzweerderig - zoals decennia later voetballers tijdens openbare wedstrijden - sprak hij gespeeld gluiperig achter de hand. Er ontvouwde zich aldus een beperkt hoorbare monoloog tussen hem en Caroline; de luistervink als ze Conny had geheten en zangeres was van Maak je niet dik (dun is de mode).
   Het werd stil in Café Helmers, want als de vaste cliënteel iets was, dan was het wel nieuwsgierig en met een teveel aan geroezemoes miste je vrijwel ieder gefluisterd gesprek en de kans op verse roddel.

(Gefluisterde conversatie)
‘In Seedorf, toen ik vrijwel mijn gehele diensttijd bij de Oosterburen gelegerd onder de wapenen lag, had je twee soorten dienstmaten: ratten, die de rest pestten en dwarszaten en je had de normalen. Dat was meer mijn soort medemens. En mede dronken we! Menig pul is in groepsverband tot op de bodem geleegd en met de prijs van een paar dubbeltjes stopte dit niet bij een vrij kwartiertje of een handvol kwartjes.’

Caroline haalde ietwat ongeduldig de wenkbrauwen op. Het oude baasje in ketelpak zei niet vaak wat, maar als hij weleens van het spraakwater had gesnoept was het eind vooralsnog niet in zicht.

‘Ik was al eenendertig toen ik verplicht in het groen mijn dagen sleet, de tijd ging maar door en doordat ik diverse keren trein en bus had gemist een stuk te laat voor mijn nummertje. Maar goed, ook het leger was minder gestresseerd die tijd. Je kon gerust een kogel poetsen tot die blonk en pas dan richting vijandelijk hoofd pompen. Daar viel geen kolonel van uit zijn rol. Nu had die evenzo tijd te over, want hij kreeg van zijn dubbelloopse gade, noch van zijn eenbenige concubine, ook maar een enkele enveloppe opgestuurd.
   Enfin. Ik zat daar al enige tijd in het Duitse woud en schnaps lustte ik niet. Dan zette de groepsoudste normaliter tweemaal daags van een zakje doorgetrokken eikenbladeren een ondefinieerbaar warme brij. Ik voelde dat ik door al dat vloeibare groenzoetersvoer de werkelijkheid uit het oog aan het verliezen was en in de kantine dronk ik mij, als noodzakelijke tegenhanger, ’s avonds een stuk-in-de-kraag van het Heimatsbier. Na amper een maand zei ik tegen mijn slapie: “Geen twijfel mogelijk, Freund. Maar bier maakt wel degelijk dik.”

(Gefluisterde conversatie gaat over in keiharde actie)
Caroline trok witheet en met een ferme ruk de scheepsbel uit het plafond. Zij zwaaide (de vuist stevig; met witte knokkels om het allemans endje) het niet gepoetste koper met een slinger, die op de Olympische Spelen zelfs bij het hamerslingeren (zonder klokkenspel) van de heren tot een nieuw wereldrecord zou hebben geleid, dit typisch kroegattribuut tegen het enige dagen bebaarde hoofd en normaliter zo sympathieke hoofd van de miniatuurmonteur.

Het was op slag stil. Vaste gasten zowel als de toevallige passant hielden plots en unisono de mond. Alle spraakwater leek opgedroogd als het oeuvre van Youp van ’t Hek na zes decennia van hoogtij vieren op de vaderlandse planken.
   ‘En nou is het stil!’ baste Caroline als de voorzanger van de Maastreechter Staar in een niet te missen kathedraal van manmoedig formaat. Er zat voor de kleine man weinig anders op. Die lag immers onbeweeglijk tussen schopstang en bar.
   Dominee Douwe Dogma, de meest medemenselijke van het spul, voelde met de vingertoppen op de ader in zijn nek en zei: ‘Hij ademt nog. Dus zal hij leven ook.’
   Dat bleek een hele geruststelling bij zowel vriend als vijand mocht hij die ooit hebben gehad buiten de verplichte pothelmen tijdens zijn reeds gememoreerde diensttijd in tussenoorlogs Duitsland, want zo oud al was het oude baasje in nu bebloed ketelpak.

Ton Lebbink: ‘Tjezis, Caroline. Ben jij van de pot gerukt? Hij wilde eens wat anders drinken voor ons clubje. Dat is al. Je weet dat hij dan een aanloopje nodig heeft als hij jou wil aanspreken. De verlegen techneut. Je lijkt wel niet goed wijs. Ongesteld? Het zal wel! Met hele liters tegelijk, zeker!’

Snel zette Caroline vijf willekeurige dranken neer van een hun aller onbekende komaf. Het zou wel uit een restpartijtje miskochte vakantieprut komen. Maar dat mocht de pret niet bederven. Een emmer koud water had inmiddels de weer geheel bij zijn positieven gekomen oude baas in ketelpak als vanouds in zijn bescheiden rol gemanoeuvreerd.
   Het ging direct weer goed met deze onmisbare schakel.

DE BLEEK

Hoort gij de Bleek de nacht ontbraken?
Hoort gij hoe scheurbuik de Bleek ontleedt?
Hoort gij slakkengangen pruimen
als een schorre wielewaal de Bleek betreedt?

Hoort gij mopperende dorpjes?
Hoort gij gekissebis, gestroppenpot?
Hoort gij zuchtende boeren slaken
als een schorre wielewaal de Bleek betreedt?

Als de zonnevlek van eergister
waart een sproetkop halfstok rond
Een kroegbaas tilt haar schort op
Schorre wielewaal betreedt de Bleek

Guillotine Sjovis

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

Gedicht
Ton Lebbink

13-08-2021