Ton Lebbink: ‘Die C, die C, die mooie hoge C!’

Naamsverbastering of een rad voor ogen?

MITTELMEER OLÉ - Het einde van de schier eindeloos geachte zomervakantie, culminerend in een tipje herfst, kwam uiteindelijk toch en meedogenloos (onomkeerbaar zelfs) naderbij en in Caroline en Ton Lebbink groeide het aanvankelijk onuitgesproken verlangen om voor altijd en eeuwig bij elkaar te blijven als poëtische Yin & Yang én natuurlijk bier & jeneverinslag om de huur te kunnen betalen. Dichten mag dan literair op een voetstuk staan - hoger dan het appelige Chrysler gebouw - het getapte tapwerk van Caroline zou op zeker de vaste lasten moeten dekken.

Ton Lebbink: ‘Die C, die C, die mooie hoge C!’

Voor de gezamenlijke en dualistische bühne gooide de dichter in wording nog een balletje op, maar een echte discussie werd het nooit. Daarvoor waren ze het op te veel punten met elkaar eens. Waar ze zouden gaan wonen? Amsterdam, natuurlijk. Niet te ver bij beider tweede woning Café Helmers vandaan. Liefst op kruipafstand. Dat kon handig zijn na een uit de hand gelopen avondje overgoten vertier.

Ze lieten zich nog een keer meeslepen toen het ging om de kleur tegels in de badkamer. Niet te modisch. Of juist wel? Zouden de andere vaste gasten (meest ongebonden kroegtijgers) van hun stamcafé dit setje geen aanstellers gaan vinden? Enkel en alleen omdat ze bang waren dat Ton Lebbink nooit meer gezellig tot sluitingstijd vrij aan de bar zou blijven discussiëren en smakelijke lulkoek oreren. Zo passeerden meer huiselijke trivialiteiten de revue, die tot slot het cement van hun vooralsnog slechts in gedachte huisje vormen zou.

Het belangrijkste was een eigen schrijfplek voor Ton Lebbink. Die moest er komen. Immers, een dichter moet een bureau met zonlicht waarop een typemachine en wat voor de hand liggende boeken. Net zoiets als een hamer hoort tot de onmisbare elementen van de timmerman. En … hij zou het dagelijks gebruiken. Uitzonderingen daargelaten.

Geval schrijfplek was snel en probleemloos ingevuld. Aan de straatkant met de zon op het zuiden dé plek om wereldveroverende poëzie aan het papier toe te vertrouwen. Daar waar gedachtenzweet continu en in hoog tempo zou worden omgezet in hapklare brokken literair dichtwerk. Dat bureau was bittere noodzaak. Gelukkig begreep Caroline dit ook zonder argumenten gelijk een politica die zich tot slot en eenmalig eens uitgebreid had ingelezen in het onderwerp van discussie. Hetzelfde had zij ook met tap en toog in Helmers waarmee ze niet alleen bierschenken kon maar evenzo spreekwoordelijk lezen en schrijven.

In gedachten kochten zij al meubels. Er was het eikenbruin van de archaïsch calvinistische wekelijkse inrichtsmarkt op het Waterlooplein en het Scandinavisch grenen dat werd gesleten met populair geachte namen als Rösti en Knäckebröd. Het werd uiteindelijk een bizarre en kleurrijke mix waarbij classicisme het grotendeels won van de lichtgevende Zweedse onbenulligheid.

Als ze binnenkort het Spaanse zouden hebben verlaten en weer met bruingebrande poten in Hollandse klei rond potelden leek het zoeken naar een gezamenlijke woning prioriteit numero uno. Dat klonk heel simpel en logisch, maar zeker wat ouderen en zij die de Tweede Wereldoorlog nog hadden meegemaakt (een enkeling wist uit ondervinding zelfs nog van WO I) wisten dat woningnood een politiek item was van alle tijden. Zelfs in de oertijd bestond er al een grottentekort.
 
Het plan was gemaakt; het zaadje geplant. Dat moest voor het moment voldoende zijn. Nu trok Ton Lebbink (ze zaten op het balkon van de hotelkamer) eerst de achterstevoren aangetrokken zwarte jurk van ROID, die Caroline haar strakke lijer tot gekmakends toe accentueerde, met haastige trilhanden uit en mikte die op een hoopje waaronder sokken het geurende fundament vormden. Straks zou hij ook eens onder haar gaan liggen.
 
Die avond verlieten zij hun kamer niet. Vervuld van liefdesgenot vielen ze, na urenlang bezitnemen van “vijandig” gebied, rond middernacht in een diepe slaap. Seks en aanvankelijke voornemens (goed, zowel als slecht) vormden een raadselachtige combinatie. Ton Lebbink en Caroline losten nochtans elke onenigheid (voor een echte ruzie met doodsbedreigingen en al was het nog enige jaren, decennia te vroeg en ze kwamen er uiteindelijk nooit; hun relatie bleef tot de laatste snik fris als hoen) op met liefdevolle bewegingen en kussen (zoenen, geen meest nachtelijk hoofdtraktaat, red.) over het grootste orgaan dat een mens rijk was. De dag dat deze formule niet meer zou werken was de ellende en het gezamenlijk relatieverval als reëel leed niet te overzien. Maar zoals juist geschreven was hiervan nimmer sprake.
 
Vol van ideeën en verwachting ging het laatste stuk vakantie in. Hun naakte lijven bewarend voor het nocturnaal dagdeel stapten zij bij zonlicht rond op plaatsen die zij nog niet hadden bezocht. Urenlang drentelden zij door vreemde straten en over onbekende pleinen. Soms tot het ochtendgloren een nieuwe dag verried. Tot op enige dag alle wegen waren genomen en de pleinen gerond. Dat was het moment om afscheid te nemen van het stadje aan het Mittelmeer.
 
Echt vakantie was het nu geworden. Daarvan zouden ze qua beleving en huidskleur zoveel mogelijk meenemen naar Amsterdam. Niet om te delen met derden, maar om zo lang mogelijk uit te smeren over eigen levensbrood. Hun leven stond vanaf die dagen in het teken van serieuze aanpassing aan de maatschappij zonder burgermanstruttenfatsoen. Thuis vrijen in bed? De keukentafel of het bad gaf ook de nodige kans op erotische variatie. Of, als de laatste klant was verdwenen, straks terug in Amsterdam, op de toog van hun beider stamcafé. Het waren per slot van rekening niet alleen postbodes die tweemaal belden ...
 
Ik heb eens geprobeerd zelfmoord te plegen door een paar wegwerpaanstekers in mijn neusgaten te laten leeglopen. Maar daar werd ik alleen maar high van.

Uilen vliegen muggen koeien.
Klokken en een lepelaar.

Spuiten vullen bruggen stiften.
Kwijlen van een spoeltumaar.

Zoeken zuigen tongen likken.
Komen en een gaatumaar.

Ga niet naar het Noorden.
Vertoef niet in het Oosten.
Vermijd het Zuiden.
En in het Westen zou ik ook niet blijven.

Balletje Balletje Hocus Pocus.
Ietsie Pietsie Oki Doki.
Kiele Kiele Fifty Fifty.
Cha Cha Cha.

Kris Kras Wis Was.
Tip Top Hip Hop.
Bim Bam Rim Ram.
Dum Dum Tum Tum.
Tik Tak Mik Mak.
Ping Pong King Kong.
Tam Tam Sam Sam.
Bar Boos. Vies Voos.
Poes Poes Taai Taai.
Bush Bush Bye Bye.

(Dit gedicht bewijst eens te meer dat Ton Lebbink al in de vroege jaren ’60 van het vorig millennium vooruitziende gaven bezat. In de Amerikaanse politiek speelde in die tijd namelijk enkel de naam Kennedy internationaal enige rol van enige betekenis.)

Gedicht
Ton Lebbink

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

10-07-2024