Ton Lebbink: ‘Blond, zwart, rood zijn onze kleuren!’

Supertrio en het steeds slechter wordend weer

Ze kwamen binnen het tijdsbestek van een half uur inwaarts druppelen. Een struise blonde, type Manuela Kemp van pakweg twee decennia terug, was er als eerste. Zij droeg hooggehakte pumps, een strak kleedje en keek Ton Lebbink c.s. recht in de ogen. Uitdagend nam zij plaats naast de poëet.

Ton Lebbink: ‘Blond, zwart, rood zijn onze kleuren!’

Daarop een Japanse in kimono en met wit gepoederd gezicht. Zij schreed binnen en droeg een rode lantaarn van Chinese makelij. Ook haar lengte was niet om over het hoofd te zien. Haar lichaam rank, slank en bevallig. Ze knikte niet al te onderdanig, bestelde warme sake en zette zich met nog maar een knikje neer naast pseudo Manuela.

Nog was de koek niet op. Een roodharige vamp duwde ruw de voordeur open. Dit beglaasde plankgat, waarop: Café Helmers in witte plakletters, eindigde met een knal tegen de kruk van de geschrokken ex-filmjournalist die er ook was. Hij morste koffie. Een voetbad sierde niet alleen zijn schoteltje. Ook zij nam plaats aan de toog, bezette de laatste vrije kruk met een beenzwaai Amazones eigen en creëerde een demarcatielijn tussen toog en de rest van het stamcafé.

Manuela II bestelde respectievelijk Pimm’s met tonic, nog een warme sake en een Everclear voor het blond, zwart, oranje trio. Dienster Caroline grijnsde en ging vrolijk zingend aan de slag. Binnen de kortste keren stond dit vochtig triumviraat gereed voor inname.

Aan de leestafel met Perzisch tapijtje wriemelde Dominee Douwe Dogma met verhit gezicht in zijn pantalon. De handelsreiziger uit de Achterhoek keek ademloos sprakeloos toe. Het oude baasje in ketelpak poetste zijn juist aangeschafte bril tot de hoogste graad van helderheid. De ex-filmjournalist probeerde met een nat lapje de gemorst koffie ongezien uit zijn zomers terlenka broek te poetsen. Ton Lebbink bleef kalm op zijn kruk in het hoekje zitten, dronk zijn anderhalfje leeg, strekte zijn armen en benen in een allesomvattend gebaar en vroeg hoe laat het was.

Het was weer zo laat.

Buiten viel nu een buitje motregen van de fijnste soort. Op straat gleden twee wagens over spekgladde tramrails onafwendbaar op elkaar af. Een doffe knal en het verkeer stond muurvast. Op het terras onder de overkapping twee louche kerels met een automatisch pistool. Zij dronken een kopje thee en maakten vredig hun wapen schoon met een servetje. Smerige wapens kwamen er bij Caroline niet in.

Toen arriveerde een politiewagen. Twee agenten stapten uit, liepen op de blikschade af, sommeerden de ongelukkigen op te schieten met invulling van het schadeformulier en reden fluks verder. De motregen werd rap een hoosbui.

De Japanse stapte op de handelsreiziger uit de Achterhoek af. Ze leek de jongste van het supertrio - al kon je op dit punt bij oosterlingen weleens lelijk de plank misslaan - en was eveneens meer dan goed verzorgd. Met een onnavolgbare karatebeweging scheidde zij met haar vuurrode nagels de strop van zijn das en riep: ‘いいこと’ [uitspr. Ī koto]. Daarop greep zij het nu stropdas-loze boordje van zijn overhemd, sloeg met de (andere) vlakke hand zevenmaal op de wangen, omhelsde de oost-Nederlander en tot slot zoende zij hem langdurig op de mond. Daarna keken zij niemand meer aan. Schaamteloos vrijden zij verder alsof het zo aanstonds verboden zou worden.
 
De roodharige, in film en literatuur immer stereotype als felle donder weggezet, pakte het oude baasje in ketelpak onder de oksels en tilde hem moeiteloos op. Zij liep met hem weg de nu grijze muur van vallend en aan de zwaartekracht gehoorzamend regenwater in. Het oude baasje deed manmoedige pogingen zijn nieuwe bril te redden door hem in zijn ketelpak te stoppen. Met enige fantasie kon je stellen dat hij zijn hand op haar kont vlijde. Hij boog zijn drie dagen ongeschoren bakkes richting haar onverzoenlijk rechte hoofd. Een bliksemflits en gedonder ontnam alle spelers van dit ongeschreven toneelstukje tijdelijk zicht en geluid. Toen alle meteorologische humbug was overgewaaid waren ook zij verdwenen.
 
Manuela II pakte van tussen haar ampele borstpartij een klein boekje dat een Bijbeltje bleek. Zo te zien debiteerde zij de als erotisch geafficheerde Hoogliederen uit dit exemplaar van het Boek der Onbewezen Stellingen. Dominee Douwe Dogma greep haar stevig vast als wilde zij hemelwaarts ontsnappen. Zijn hoofd verdween onder haar jurkje. Het was een bijzonder schouwspel waarbij geen spelregelvariant onbenut werd gelaten. Hij kreunde en zij vertelde van borsten als torens en ander gezever.
 
Aan de toog zat Ton Lebbink driftig te pennen met zijn zwarte BIC in zijn gelijk gekleurde aantekenboekje. De ex-filmjournalist leek dit alles te ontgaan. Hij poetste ongewild de koffievlek groter alsof het hier nog slechts Arabica betrof. Caroline tot slot, schonk voor alle café-gerichte thuisblijvers nog een consumptie in.
 
MIJN EERSTE STIJVE (1)

Ooit hunkerend over de Wallen gelopen, glurend naar meisjes van plezier?
Dubbeltjes en heitjes op zak, vijf piek gespaard met krantenwijken?

Sommige meiden zitten op ooghoogte.
Voor anderen moet je naar boven kijken.
Maar het mooist zijn vrouwen die beneden wonen.

Sous-terrain op zijn Frans.
Ik hield van Franse films met Brigitte Bardot.

Un tête a tête avec une prostituee, dans un cul-de-sac sous-terrain, coq au vin et soissant neuf.

Ik hield van Brigitte.

Marilyn Monroe, Sofia Loren, Claudia Cardinale, Diana Dors en Gina Lollo konden er ook wat van.

Wie hunkert er niet naar een oerknal met naschokken.

Dus hop Lebbink die drempel over dat keldertje in.
Het rook er naar natte ongewassen jassen.

Wordt vervolgd.

Gedicht
Ton Lebbink (2011)

Tekst
Peter Joore: ‘Weleens gelachen met een meisje van plezier?’ Ton Lebbink: ‘Nee, wel dubbelgelegen.’

Fotografie
Beaty Czetö

21-10-2021