Ton Lebbink: ‘Back Home!’

Twee keer moord en het einde van een fijne leerzame vakantie

COMILLAS/AMSTERDAM - Zo ook aan dit uitzinnige innameweekend kwam een eind en op maandagmiddag togen de twee weer richting Torrelavega. Op dinsdag wachtte de arbeid en de vader van Maria had wel geduld, maar niet zoveel als vroeger. Hij was dan ook liever klant dan uitbater. Dat spelletje had hij al zo lang moeten spelen dat het hem nu verveelde en hem de keel uithing als een te lange tong een giraf.

Ton Lebbink: ‘Back Home!’

Bij het sportcafé aangekomen bleek dit etablissement dicht als pot. De deur op slot. De ramen achter tweekleurige luiken uit het zicht. Maria en Ton Lebbink keken elkaar aan. De wenkbrauwen omhoog, stak Maria haar sleutel in het slot. Angst maakte zich van hen meester. Beter: de ongerustheid groeide. Toen zij juist binnenstapten kwam de buurvrouw hijgend aangehold. Ze zei - tussen enige ademstoten door: ‘Je vader is net neergestoken. Ze hebben hem in allerijl naar het Valdecilla gebracht. Hij was op sterven na dood.’

Als een haas, of beter: twee, sprongen Maria en Ton Lebbink weer in de auto en raceten naar Santander. Daar werden ze doorverwezen naar spoedeisende hulp. Toen Maria zei voor wie ze kwam moesten ze gaan zitten. Dat was geen goed teken. ‘Uw vader is overleden aan zijn verwondingen. Het spijt me. Er was ruzie en hij sprong ertussen. Dat bleek zijn laatste daad, want het mes, dat voor aan lastige klant bestemd was, raakte precies zijn hart. Het lullige is dat het een goede vriend van hem was die stak. Die zit op het bureau in Torrelavega. Dat is het in het kort.’

Maria barstte in snikken uit. Ton Lebbink ondersteunde haar en gaf al zijn intermenselijke warmte aan haar. Ze stortte in en het snikken werd huilen. Het huilen, niet veel later, ging over in brullen. Een toegesnelde zuster gaf haar een rustgevend pilletje en een glas water. Dat werkte snel.

Na enig papierwerk en het ontzielde lichaam te hebben geïdentificeerd reden ze traag terug naar Torrelavega. Thuis werd snel de teraardebestelling geregeld en toen dat was gebeurd wandelden ze naar het politiebureau. Na de hoofdcommissaris te hebben aangehoord mochten ze de dodelijke vriend van vader bezoeken. Hoewel een vriend en tegen zijn schuld in nu moordenaar was Maria furieus. Ze kafferde Miguel G Q uit voor alles wat mooi en lelijk was. Daarop trok ze een pistool en schoot hem met klein kaliber dwars door het hoofd.

Enige uren later mocht Ton Lebbink wandelen op de vrije voeten die hij had. Maria zat achter tralies en zou daar pas vijftien jaar later achter vandaan komen. Daarop kon Ton Lebbink niet wachten. Hij leverde de dag erop zijn sleutel bij de buurvrouw, die het slechte nieuws was komen vertellen, in na zijn spullen te hebben gepakt. Hij bleef nog een vol uur in de gevangenis en nam afscheid met de woorden: ‘Als je weer vrij bent moet je maar bellen. Dan zien we wel hoe de vlag ervoor staat.’ Maria knikte met betraand hoofd, kuste hem en zei: ‘Tot dan, lieverd. Ik zal je nooit vergeten. Je bent en blijft voor eeuwig de reden van mijn bestaan.’

Enkele dagen later kwam Ton Lebbink aan in Parijs. Daar bleek zijn geld zo goed als op en hij stapte op goed geluk in de trein. Vlakbij de Belgische grens werd hij met een klinkende boete, die hij nimmer heeft betaald, uit de trein gemikt. Op het station wisselde hij zijn laatste dertig gulden voor Franse franken (dat kon toen nog) en stapte met een kaartje tot Bergen op Zoom in de volgende trein. Argwanend bekeken door de perronchef (die had je toen ook nog). Verder, met veel heen-en-weer geloop om de conducteur te omzeilen, en na er nog tweemaal uit te zijn geraakt vanwege ontbrekend geldig vervoersbewijs, haalde hij uiteindelijk Amsterdam. Hij was weer thuis. Een rijptrip van vele maanden, grenzend aan een jaar, was teneinde. Als eerste stapte hij zijn Stamcafé Helmers binnen. Daar zaten de filmjournalist, het oude baasje in ketelpak en de handelsreiziger: ‘Biertje en een jenever?’ riepen zij unisono, omdat ze dit zo’n mooi woord vonden.

Hij was dan een jaartje weggeweest; niets was er veranderd. Niemand vroeg er ook naar waar hij zo lang was geweest en wat hij had gedaan. Gelukkig stond Caroline nog achter de kist. Die kuste hem teder op de lippen en zei: ‘Ik ben blij dat je er weer bent, want (naar haar kruis wijzend) ik ben zo kriebelig als de pest. Ik ben vroeg klaar vandaag. Kan jij straks lekker kroelen en krabbelen.’
   En inderdaad: niets of niemand was veranderd. Het oude was het oude. Het nieuwe kreeg gewoon geen kans.

De dag erop, na uitputtend te hebben gekroeld, schreef Ton Lebbink zijn eerste echte Amsterdamse gedicht. Hij was nu een ontknaapte jongeling. Zijn schroom was onderweg van hem afgevallen en de trein uitgewaaid. Het draaien van Zware van de Weduwe beheerste hij als een echte kenner en ook van het zwaardere drinken kende en beheerste hij nu alle nationale varianten van de landen die hij had aangedaan. Meest eigen distillaat en zelden erg lekker was hij fan tot de dood hem uiteindelijk, maar toch veel te vroeg, op 14 oktober 2017 aan de wereld ontrukte.

EEN ECHTE ZEEMAN

als de dames vol zijn
gaan dames naar de heren

een echte zeeman pist niet
zeikt urineert plast niet

een echte zeeman doet geen kleine boodschap
ledigt nooit zijn blaas

een echte zeeman doet nooit zijn behoefte
geeft nooit zijn jongeheer een hand

een echte zeeman laat nooit zijn gevangene luchten
gaat nooit op de vuist

een echte zeeman doet nooit een hand in hand kameraden
blust nooit een brandje

een echte zeeman staat nooit zijn peuk te doven
gaat nooit effe kijken of zijn gulp het doet

een echte zeeman pist zeikt plast urineert niet
nee,
een echte zeeman watert

(een echte zeevrouw klatert)

Gedicht
Ton Lebbink

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

15-05-2024