Muzikantenvacaturebank zoekt rijpe muzikanten zonder penisdrift

Ton Lebbink: ‘Ritme van de geiligheid’

Ton Lebbink schudde zijn hoofd. Er liep water uit zijn oren. Daarop pakte hij een handdoek en begon zich af te drogen. Hij kreeg visioenen van Alfred Hitchcock en de bekendste cinematografische douchescene ooit. Hoe vaak hij Psycho had gezien? Het was hem ontschoten. Iedere keer als hij - thuis of elders - onder de gemalen strengetjes rastawater stapte, lekker warm: hij had niets met kippenvel, anders dan door spanning, moest hij aan de laatste ademtocht van Janeth Leigh, die eigenlijk Jeanette Helen Morrison heette, denken.

Muzikantenvacaturebank zoekt rijpe muzikanten zonder penisdrift

Hij trok sokken, onderbroek, jeans en T-shirt aan. Toen nam hij snel een bak koffie, die hij opslurpte (vanwege de hitte van het bittere brouwsel) terwijl hij zijn schoenen als grand finale van de dagelijkse kleedprocedure aan zijn voeten gordde. Rechts eerst, gevolgd door links. Een ritueel waarover hij zich nimmer had verbaasd.

Hij stormde de houten trap af, opende en sloot de voordeur en ging rechts. Bij de kruising aangekomen (hij had het ooit vóór de kruising geprobeerd, maar stapte bij hem wildvreemde mensen binnen; het was zomer en de deur stond met dorps vertrouwen open) sloeg hij linksaf tot hij een huizenblok, waarin in ieder geval ook een bloemenzaak, verder zijn clublokaal - Café Helmers - tegenkwam. Daar liep hij zonder dralen binnen zonder kloppen of als Charles Bukowski zonder tweemaal bellen. Hij nam routineus plaats aan de zinken toog, keek de zaak door, zei meerdere malen gedag (eenmaal tegen Annie M.G. Schmidt en tweemaal tegen Jip en driemaal tegen de dovige Janneke) en bestelde een anderhalfje. Dit, nadat hij dienster Caroline een vette, niet te missen kus met Franse tongval had gegeven. Eentje zoals hij Catherine Deneuve op het filmdoek met ongenadig vochtig grote roze lap ooit had zien doen met Jean-Paul Belmondo. De veinard.
   ‘Herejezus,’ zei Caroline licht hijgend. ‘Er is er maar een die als een stoomwals alle gedachten, anders dan die aan jou en de klant die ik bedienen moet, uit mij weet te persen met zijn lippen. Met zulke kussen kun je geld verdienen.’

Even was het stil. Toen.

‘Of, als je niet uitkijkt en je grenzen niet kent, zal men je ervoor kunnen aanklagen. Dat gebeurt de laatste tijd wel vaker. Jij, als ex-drummer, kent vast wel een paar van die gasten die, zonder geldig Ali Bi of handgeschreven toestemming van ouders of toeziend voogd, puberende deelnemertjes met ontluikend vrouwelijk kunnen, met de rug tegen de muur of op een horizontaal oppervlak neerpetsen. Goed dat daar paal […] en perk aan wordt gesteld. Nog altijd geldt kennelijk dat wat in Amerika de première beleeft enige tijd later in Nederland zijn reprise krijgt.’
   ‘Bah,’ zei Ton Lebbink. ‘Viezeriken zijn het, die moderne muzikanten. In Arabië hakken ze je hand er tenminste af als je hebt gestolen. Een recidivist is daar iemand die hooguit tweemaal iets heeft gepikt (en is gesnapt).’

De Dichter des Allemansland nam een slurpje ijskoude Loopuyt en een fikse slok Amstel om de vieze smaak, die deze monologische dialoog hem in de mond had gelegd, weg te spoelen. ‘Het moet nieuwe jonge muzikanten worden verplicht een vrijage aan te gaan met iemand van klasse en rijpe leeftijd, die mooi en intelligent is, 24/7 oppassend bovendien en in bezit van een stevige en korte hondenriem alsmede een vrijbrief om te mogen doden bij niet naleven van het regelement. Kortom: iemand zoals jij. Dat zal ze leren. Die losgeslagen bende lulhannesen.’

Caroline bloosde nog altijd als een welgemeend compliment haar uit zijn poëtische mond bereikte. Zij had abrupt zin om Helmers dicht te smijten en bovenop de bar of (wat warmer was, minder hoog en geriefelijker bovendien) op het Perzisch tapijtje van de leestafel, samen de liefde te bedrijven gelijk een krolse kater en een loopse poes.
   Zelfs God wist niet welke posities hun lichamen allemaal jegens elkander hadden aangenomen. Had hij het wel geweten en zich er een voorstelling van hebben kunnen vormen, hij zou zich terstond tot mens hebben laten ombouwen. Iets dat zo gek niet was in deze door weer en wind en digitale trendsetters aangewakkerde wisselgendercultuur.

Opdrinken en opnieuw bestellen. Had hij eigenlijk wel dorst? De smaak van voorheen water zat in zijn DNA vastgeklonken. En waarom waren zijn vrienden, die keiharde horecatijgers, die schier nimmer aflatende drinkebroers, er nog niet! Stond het verkeer weer eens vast? Het was tenslotte vrijdagmiddag tegen zessen. Toch maar even afwachten. Je wist maar nooit en voor een mobiele telefoon was het tijdperk zeker technisch nog niet rijp. Afwachten, ja. Dat was de boodschap.

Ineens had hij geen zin meer in deze buurtkroeg met zijn mankerende vastgebakken tronies. Hij mocht hier nog eens dronken worden en foute dingen zeggen tegen wie hem na aan het hart lag. Hij beende naar de voordeur, liep naar buiten en stak de straat over richting Park Studio. Eens kijken of er al vacatures waren voor een herintredend muzikant of anders een bakje troost met de ex-progrockers Ferdinand Bakker en zanger Michel van Dijk van voorheen het Delftse Alquin. Op het trottoir van de Bilderdijkstraat deed hij snel een stap opzij toen een wheelchair groupie hem met hoge snelheid passeerde.

AGDE SUR MER (2)

Aan de balie met een natte rug en een vragenlijst.
Leeftijd geslacht beroep en of ik aan beminnen doe.
Ik bemin.

De kamer is ver lopen.
Zij gaat mij voor.
Een bonbon in een honnepon.
In een bleke blote bloes.
De eens zo mooie …
Vastgebeten in haar trots.

Begrijp met niet verkeerd.
Bellevie is van haar.
Zij baat uit onder de platanen.
De kamersleutel rond haar ringen
Vingert vluchtig door de lucht.

Zij slaat haar ogen op.
Kapotte katerogen barstensvol.
‘Ici.’
Hotel Bellevie.
Een natte rug op kamer drie.

Gedicht
Ton Lebbink

Tekst
Peter Joore

Fotografie
Beaty Czetö

27-01-2022